
Wijzigingen in de unieke Oosterscheldefauna
Stichting ANEMOONDe Oosterschelde is erg geliefd bij duikers. Vanaf het moment dat je onder water bent, wemelt het om je heen van de levensvormen. Van inktvissen, kwallen en vissen in het water, tot bodemdieren als slakken, tweekleppigen, zeeanemonen, zeesterren, zee-egels, zakpijpen, sponzen en nog veel meer. Duikers met biologische kennis inventariseren al decennialang op een gestandaardiseerde wijze een groot aantal Oosterschelde-soorten in het kader van het Monitoringproject Onderwater Oever (MOO). Onlangs onderwierp het CBS de waarnemingsgegevens aan een trendanalyse. De resultaten zijn vandaag gepubliceerd op het Compendium voor de Leefomgeving. Er is tevens een persbericht uitgegeven.
1994 tot heden
Opvallend is dat uit de CBS-analyse blijkt dat relatief veel dieren een dalende trend vertonen. Over de oorzaken van de afnames zijn nog geen zekerheden. Behalve klimaatverandering zijn er ook andere invloeden. De laatste decennia hebben veel zuidelijke soorten hun leefgebied naar het noorden opgeschoven, maar onder de tientallen nieuwkomers zijn ook veel exoten, waarvan sommige zich na introductie massaal ontwikkelen. Bij de analyse zijn alleen soorten betrokken die in 1994 of daarvoor al in de Oosterschelde voorkwamen. In dit natuurbericht gaan we nader in op methodes, trends en mogelijke oorzaken.
MOO-monitoring
De grootste biodiversiteit in de Oosterschelde bevindt zich rond de onderwateroevers van de dijken. Vooral na de watersnoodramp werden deze met basalt verhard. (Vroeger gebruikte men onder andere Vilvoordse steen.) Veel zee-organismen leven op, tussen of nabij deze kunstmatige rotskust. En juist in deze zone zijn duikers actief en doen waarnemers van het MOO op een standaardmanier waarnemingen. Uiteraard worden daarbij ook de aangrenzende zand- of slikbodems en schelpdierbanken onderzocht. Het project is onderdeel van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). NEM-meetnetten worden door het Centraal Bureau voor de Statistiek jaarlijks op hun kwaliteit beoordeeld. De resultaten uit die beoordelingen worden gepubliceerd in de NEM Kwaliteitsrapportages. Uit de Oosterschelde zijn van meer dan 160 soorten van ruim 50 duiklocaties meer dan voldoende MOO-waarnemingen beschikbaar om daarmee populatieveranderingen te onderzoeken. Een groot deel van deze soorten is door het CBS bij de recente analyse betrokken.
Zeewieren vormen een ecologisch belangrijke groep, maar deze zijn pas sinds enkele jaren bij het MOO betrokken waardoor ze nog buiten de analyses vielen.
Beschermde status
Vanwege de unieke biodiversiteit is de Oosterschelde zowel een Nationaal Park als een Natura 2000-gebied. Dit betekent dat de natuur er op de eerste plaats dient te komen. Er mogen menselijke activiteiten plaatsvinden, maar daarbij dient men altijd rekening te houden met de kwetsbaarheid van het ecosysteem. Daarnaast valt de Oosterschelde vrijwel in zijn geheel binnen het Europees beschermde habitattype ‘Grote, ondiepe kreken en baaien’ (H1160; pdf: 0,3 MB).
Trends van kenmerkende en typische soorten
Het CBS heeft een trendanalyse uitgevoerd voor 37 MOO-soorten die karakteristiek zijn voor het betreffende type leefgebied. Deze soorten zijn sinds 1994 bij het MOO-project betrokken. Het gaat om inheemse soorten met een sterke indicatieve waarde voor biodiversiteit, verlies van substraat, visserij, gifstoffen en sedimentatie. Deze 'kenmerkende soorten' zijn uitgebalanceerd over de verschillende soortgroepen gekozen. Ook meerdere 'typische soorten' die middels het Profieldocument (pdf: 0,3 MB) zijn aangewezen voor het Europese habitattype H1160 vallen hieronder.
Deze analyse vormt een update van het onderzoek waarover Stichting ANEMOON in 2020 een natuurbericht heeft uitgebracht en heeft betrekking op de periode 1994 tot en met 2018; (zie verder Het Duiken Gebruiken 4; pdf: 7,1 mb).
Uit de analyse komt naar voren dat de soortgroeptrendindex van zowel de kenmerkende als de typische soorten een afname vertoont. Bij typische soorten komt deze afname zelfs nog sterker tot uiting. Op basis daarvan is af te leiden dat in de Oosterschelde de kwaliteit van ecologische functies afneemt.
Drie ecologische groepen
Om een beeld te krijgen bij welke ecologische soortgroepen de afnames het grootst zijn, zijn de kenmerkende soorten uitgesplitst naar drie groepen: vissen, bewegende bodemdieren en vastzittende bodemdieren.
Vissen
Afname: Uit de CBS-analyse komt naar voren dat de soortgroeptrendindex van de 13 kenmerkende vissoorten over de periode 1994 tot en met 2023 is afgenomen. In deze groep zien we een dalende trend bij: Gewone zeedonderpad, Schol, Steenbolk, Puitaal, Vorskwab en – vooral de laatste twaalf jaar – de Steenslijmvis. De soortgroeptrendindex, berekend voor alle bij het MOO betrokken vissen, toont een nog sterkere afname. Naast de al genoemde soorten zijn ook Kabeljauw, Pollak, Paling, Tong, Dwergbolk, Rasterpitvis, Dunlipharder en Diklipharder significant afgenomen. Bij meerdere soorten die over de hele periode een significante dalende trend hebben, is de trend over de laatste twaalf jaar onzeker – deze zijn al zo ver afgenomen dat verdere afname niet meer betrouwbaar is vast te stellen.
Toename: Van de kenmerkende vissoorten zijn de Zwarte grondel en Botervis toegenomen, van de overige MOO-vissoorten namen de Koornaarvis, Grote zeenaald en Kleine zeenaald toe.
Bewegende bodemdieren
Als groep nemen de bewegende bodemdieren toe over periode van 1994 tot en met 2018, daarna is er sprake van een duidelijke afname.
Afname: Van de 12 kenmerkende bewegende bodemdiersoorten zien we een dalende trend bij de Strandkrab, Europese zeekreeft, Grote heremietkreeft, Gewone zeester en Wulk.
Toename: Van de kenmerkende bewegende bodemdiersoorten nemen de Purperslak en Gewone zeeappel toe. De Brokkelster neemt toe als gevolg van een zeer sterke afname in 1996 en 1997 door de strenge winters, gevolgd door een snel herstel. Deze soort is in 2023 zeer massaal. De Zwarte oprolkreeft neemt zeer sterk toe tot 2016, maar daarna volgt een afname.
Sessiele bodemdieren
Bij de organismen die zich niet of nauwelijks over het substraat kunnen verplaatsen (sessiele bodemdieren) zien we over de periode 1994 tot en met 2023 eveneens dat meerdere kenmerkende soorten aan een afname onderhevig waren. Over de afgelopen 12 jaar constateert het CBS echter ook een toename en dus in zekere mate een herstel.
Afname: De volgende kenmerkende sesiele bodemdieren nemen af: Geweispons, Gewone slibanemoon, Penneschaft, Gorgelpijp en wilde mossels.
Toename: De Platte oester en de Waaierkokerworm nemen toe. De inheemse Platte oester is na een afname tot 2008 weer duidelijk aan het toenemen en maakt soms zelfs gebruik van substraat dat door zijn exotische concurrent, de Japanse oester, is gecreëerd. De Waaierkokerworm was door de strenge winters van 1996 en 1997 vrijwel geheel verdwenen. Daarna is deze soort geleidelijk toegenomen tot circa 2010, waarbij de indexwaarden beduidend hoger zijn dan vóór 1996. Na 2010 is de trend stabiel maar de indexcijfers fluctueren sindsdien van jaar op jaar sterk. Aangenomen wordt dat de Buikstreepnemertijn, die in 2008 in de Oosterschelde verschijnt en de Waaierworm als belangrijkste voedsel heeft, daarbij een rol speelt.
Trends bij andere – niet-kenmerkende – soorten
De kenmerkende soorten vormen een beperkte selectie. Om een breder beeld te krijgen van de veranderingen in de Oosterschelde zijn naast analyses met betrekking tot de kenmerkende soorten, ook een aantal trends bepaald van soortgroepen waarvan om diverse redenen geen of maar weinig vertegenwoordigers tot de kenmerkende soorten worden gerekend. Het betreft kwalachtigen, zeenaaktslakken en kreeftachtigen. Ook voor deze groepen geldt dat exoten niet bij de berekening van de soortgroeptrendindexcijfers zijn inbegrepen.
Voor overzichten van welke individuele soorten toe- of afnemen, verwijzen we naar de indicator op het Compendium voor de Leefomgeving.
Kwalachtigen
De kwalachtigen vertonen als groep geen duidelijke toe- of afname over 1994-2023. Wel is de Zeepaddenstoel de laatste jaren sterk toegenomen. Ook oorkwallen zijn toegenomen, waarbij niet is uitgesloten dat deze stijgende trend (deels) komt doordat de Aziatische oorkwal (Aurelia coerulea), die massaal vooral bekend is van brakke wateren, mogelijk ook in het zoute water van de Oosterschelde is toegenomen. Deze exoot valt alleen op basis van DNA van de inheemse Oorkwal (Aurelia aurita) te onderscheiden.
Zeenaaktslakken
De zeenaaktslakken vertonen als groep een duidelijke afname vanaf 2015. Veel zeenaaktslakken zijn afhankelijk van specifieke voedselbronnen. Zo neemt de Kleine vlokslak af omdat de belangrijkste voedselbron, de Baksteenanemoon, eveneens afnam. De Bruine plooislak predeert op de exotische Slingerzakpijp. De belangrijkste oorzaak van de toename van de Bruine plooislak houdt verband met de toename van deze exoot. De jaar-op-jaarfluctuaties van prooien en hun voedsel lopen zeker niet netjes in de pas en blijken ook afhankelijk van andere factoren.
Kreeftachtigen
De kreeftachtigen vertonen als groep een stabiele situatie. Wel is duidelijk dat veel kreeftachtigen gevoelig zijn voor lage watertemperaturen. Uit de grafiek komen duidelijk de lage indexwaarden in Elfstedentochtjaren 1996 en 1997 naar voren. Overeenkomstig de strenge winters in 2009 tot en met 2012 worden ook in die jaren minder kreeftachtigen waargenomen.
Sterfte en zeer sterke daling: De Grote heremietkreeft vertoont een zeer stabiele populatie tot 2020. Vanaf 2021 is er plots een extreme afname. In 2023 is de index tot onder de 10 procent gezakt ten opzichte van 1994. Het is onduidelijk wat hieraan ten grondslag ligt. In september 2023 – vrijwel buiten de scope van de onderzoeksperiode – werden opeens veel dode zeekreeften waargenomen. In oktober 2023 blijkt het probleem zelfs nog groter, ook van andere soorten kreeftachtigen worden relatief veel dode exemplaren gezien of vertonen ze vreemd gedrag. In 2024 zijn de aantallen kreeften sterk gedaald. Ondanks uitgebreid onderzoek naar ziektes en andere mogelijke oorzaken is de oorzaak van sterfte en afname nog niet achterhaald. De vraag is of er een verband is tussen de afname van de Grote heremietkreeft en die van de Europese zeekreeft. Of er sprake is/was van een virus of dat bijvoorbeeld uitloging door staalslakken (ook) een rol speelt. Er is groot draagvlak (pdf: 0,2 MB) voor verder onderzoek naar de oorzaak van deze sterfte. Dit staat gepland voor de komende jaren.
Oorzaken in breder verband
Aan de bij deze analyse waargenomen populatieveranderingen liggen meerdere oorzaken ten grondslag. Over causale verbanden tussen trends en veranderende omgevingsparameters bestaan echter voornamelijk nog vragen. Hieronder bespreken we enkele ecologische veranderingen die in breder verband mogelijk een rol hebben gespeeld bij de waargenomen populatieveranderingen van meerdere soorten.
Klimaat
Uit de analyse blijkt dat in de Oosterschelde de vissen het meest duidelijk afnemen. Deze trend was ook al geconstateerd bij de voorgaande analyse door ANEMOON, gepubliceerd in 2020. Sinds 2018 is geen verbetering opgetreden. Deze afname van vissen is ook geconstateerd door wetenschappers van Wageningen Marine Research (WMR; pdf: 1,6 MB), en onder meer onder de aandacht gebracht door Omroep Zeeland. Het zou gaan om verdere afname in een trend die al ver voor 1994 was ingezet. WMR geeft meerdere oorzaken, met de toename van temperatuur als belangrijkste reden. Hierdoor zouden vispopulaties zich niet alleen meer naar het noorden verplaatsen, maar ook de zeearmen vaker mijden om in dieper en kouder water op de Noordzee te verblijven. Vissen zijn koudbloedige dieren, hoe warmer het water, hoe hoger de stofwisseling, hoe meer ze moeten eten. Afhankelijk van het voedselaanbod kan het efficiënter zijn om in koudere delen te blijven.
Exoten en andere nieuwkomers
De laatste tientallen jaren zien we in de Oosterschelde een sterke toename van het aantal geïntroduceerde soorten van buiten Europa (exoten). Rond 2010 werden ruim vijftig exoten vastgesteld en ook daarna kwamen er nog enkele tientallen bij. Vaak komen ze via de internationale scheepvaart in onze wateren (via ballastwater of vastgehecht op de romp). Meerdere exoten zijn inmiddels massaal aanwezig. Dit heeft ongetwijfeld een impact op andere soorten. Zo bedekt de Druipzakpijp (pdf: 6,9 MB) het substraat en wordt daarmee de vestigingskans van andere sessiele organismen belemmerd. Ook de Japanse oester overdekt substraat, maar deze bouwt via rifvorming zelf weer extra substraat. De Amerikaanse ribkwal verorbert veel plankton, maar ook vislarven. Een ander fenomeen met mogelijke nadelige gevolgen is het Pacifisch klauwvlokreeftje, dat zowel de bodem als ander leven op de bodem massaal overdekt. Sommige exoten spreken sterker tot de verbeelding dan andere, zoals de gracieus bewegende, recent geïntroduceerde Flamenco platworm, waarvan de eventuele invloed op de omgeving nog niet is onderzocht.
Los van echte exoten hebben tientallen Europese soorten als gevolg van de klimaatverandering hun verspreidingsgebied verder naar het noorden uitgebreid. Voorbeelden zijn: Gehoornde slijmvis, Kortsnuitzeepaardje, Wasroos en Massaspons. Meerdere nieuwkomers uit omringende wateren zijn mogelijk aangevoerd met mosselzaad, waaronder: Ongevlekt koffieboontje, Gebandeerde puntgarnaal (vroeger stompkopgarnaal) en Hemelsblauwe knotsslak. In tegenstelling tot exoten nemen nieuwe soorten uit omringende landen niet gauw massaal toe en vormen ze zelden een sterke bedreiging voor inheemse soorten.
Staalslakken
In het Natura 2000-gebied de Oosterschelde zijn miljoenen tonnen staalslakken uit de hoogovens grootschalig toegepast om dijktrajecten te verzwaren. Aan het gebruik kleven voor bodemdieren echter meerdere belangrijke nadelen:
- Staalslakken vormen voor sessiele organismen een minder goede vestigingsondergrond. Rijkswaterstaat brengt daarom na het storten een eco-toplaag aan van basaltblokken die wél gunstig zijn voor de vestiging. Daarbij worden ook richels gecreëerd zodat schuilgelegenheid voor kruipende bodemdieren ontstaat. Omdat de eco-toplaag niet over het hele oppervlak wordt toegepast gaat er per saldo toch veel geschikt leefgebied voor bodemdieren verloren.
- Staalslakken zijn relatief klein. Bij toepassing van dit materiaal op een bodem met reliëf, wordt de bodem geëgaliseerd en verdwijnen holten.
- Staalslakken bevatten zware metalen. Vissers, duikers en milieuorganisaties brengen naar voren dat dit op langere termijn invloed kan hebben op het leven in de Oosterschelde. Deze veronderstelling wordt mede ingegeven door de sterfte onder zeekreeften en andere kreeftachtingen. Wageningen Marine Research (WMR) deed in 2024 onderzoek (pdf: 1,4 MB) naar de uitloging van metalen uit staalslakken en de effecten op bodemdieren als oesters en mosselen. Geconcludeerd werd dat negatieve effecten op schelpdieren als gevolg van uitloging van zware metalen niet aannemelijk is, met name vanwege de hoge waterverversingsgraad in de Oosterschelde. Vissers, duikers en milieuorganisaties zien echter graag meer onderzoek, waarbij veel meer organismen worden betrokken.
- Het storten van staalslakken geeft tijdelijk ernstige verstoring. Bij de dijkverzwaringen verdwijnt het bodemleven immers onder de staalslakken. Uit onderzoek (pdf: 1,4 MB) van WMR blijkt dat die verstoringen significant zijn, maar tijdelijk. De hersteltijd is sterk afhankelijk van de omstandigheden.
Tributyltin (TBT)
De stof TBT werd in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw gebruikt op schepen in aangroeiwerende coatings (anti-foulings). TBT heeft tot gevolg dat vrouwtjesslakken een penis ontwikkelen en zo onvruchtbaar worden. Vooral populaties van de Purperslak, maar ook van de Wulk namen van 1970 tot 1990 sterk af. Rond 1990 werd TBT verboden. In de Oosterschelde namen daarna de Purperslak en ook de Wulk weer toe. Voor de Purperslak werd dit bevestigd door resultaten uit het PIMP, een ander ANEMOON-project waarbij gestructureerd tellingen op hard substraat in onder meer de Oosterschelde worden gedaan. De positieve trend voor de Purperslak is te danken aan het verbod op TBT. Hoewel ook de Wulk over de periode 1994 tot en met 2018 in een golfpatroon toenam, zien we deze soort de laatste jaren om onbekende redenen weer afnemen tot onder het niveau van 1994.
Afname van plankton
Volgens WMR kunnen afnames van vis en bodemdieren nog steeds een doorwerking zijn van de aanleg van de Deltawerken. De Oosterschelde kende vroeger veel meer doorstroming vanuit zee, met als gevolg meer voedselaanbod. Ook werd vroeger meer voedsel (nutriënten) vanuit rivieren aangevoerd. Hierdoor was vroeger de aanwas van plantaardig plankton – de primaire productie – hoger en was er meer voedsel beschikbaar. Veranderingen in het aanbod van plankton kunnen echter ook mede het gevolg zijn van de zeer sterke toename van filterfeeders als de Japanse oester, Brokkelster, Pacifische klauwvlokreeft, Druipzakpijp en Amerikaanse ribkwal. Wellicht hebben ook de toename van en aanpassingen in de schelpdierteelt (mossels en oesters) invloed.
Samenvattend
In de Oosterschelde is van een opvallend aantal diersoorten de populatieomvang veranderd. Sommige soorten vertonen een toename, maar vooral vissen nemen af en ook bij andere soortgroepen is een afname zichtbaar. Bij de afname kunnen meerdere factoren een rol spelen, waaronder klimaatverandering, toename van exoten, de schelpdierteelt en veranderingen in de hoeveelheid en samenstelling van het plankton. Ook het gebruik van staalslakken wordt genoemd. Zekerheden over oorzaken zijn er nog niet. Duidelijk is wel dat er het een en ander aan de hand is in onze unieke Oosterschelde.
Meedoen met het MOO?
Met de gegevens van duikende burgerwetenschappers, worden optredende populatieveranderingen inzichtelijk. Ook worden veel nieuwe soorten gesignaleerd. We nodigen graag alle geïnteresseerde duikers uit mee te doen aan het MOO. Heeft u belangstelling of wilt u een keer vrijblijvend meeduiken met een ervaren MOO-duiker of meedoen aan een MOO-weekend, stuur dan een mail naar info@anemoon.nl.
Meer informatie
- Vissen en bodemdieren in Oosterschelde afgelopen 30 jaar afgenomen.
- 25jaarNEM: Een kijkje in de keuken bij het Monitoringproject Onderwater Oever met sportduikers.
- Het duiken gebruiken 4, rapportage (pdf: 7,1 MB).
- Het duiken gebruiken 4, bijlage 4 (pdf: 82,3 MB). Verspreiding en trends van 166 MOO-soorten.
- Het duiken gebruiken 5 (pdf: 2,5 MB). Statistische methode onder andere met betrekking tot de Europese zeekreeft.
- Kwaliteitsrapportage CBS.
- Agenda ANEMOON-activiteiten.
- MOO-winterweekend 2025.
Tekst: Adriaan Gmelig Meyling, Brendan Oonk, Rykel de Bruyne, Inge van Lente, Julia van Beinum en Luka Biemond, allen Stichting ANEMOON
Foto's: Marion Haarsma (leadfoto: duikers met kennis over de soorten doen waarnemingen en noteren gegevens)
Figuren: NEM (Stichting ANEMOON/CBS), 2025