Ruwe berk
Betula pendula
De ruwe berk is een soort die goed tegen droogte kan. Op drogere, voedselarme gronden als heidevelden en ook in hoogveengebieden kom je deze soort vaak tegen. Het is een pioniersoort die van een lichte standplaats houdt. Berken komen over een groot deel van Europa voor, alleen in het Mediterrane gebied zijn ze niet te vinden.
In april, wanneer de bladen ontplooien, openen ook de katjes van de berk. Deze blijven dan vaak hangen tot na de herfst. De vrouwelijke katjes zijn geel en ongeveer 1 cm groot en staan rechtop, de mannelijke katjes zijn ook geel maar kunnen tot 8 cm lang worden en zijn hangen naar beneden.
De berk is een eenhuizige boom, wat wil zeggen dat zowel mannelijke als vrouwelijke bloemen op één plant zitten. De vrouwelijke katjes verschijnen pas in het voorjaar, en pas in de zomer vindt de bevruchting plaats. De mannelijke katjes verschijnen al in de zomer van het jaar vóór de bloei. Vaak zie je dat alle berken in de omgeving kort en massaal bloeien.
In de herfst, rond augustus/september, zijn de vruchtjes rijp. Deze blijven dan nog lang aan de bomen hangen. Eind oktober zijn veel berken al helemaal kaal geworden.
Voor De Natuurkalender nemen we waar:
- Bloei
- Bladontplooiing
- Herfsttint 50%
- Herfsttint volledig
- Einde bladval
Tabel 1 geeft een overzicht van de verschillen tussen de ruwe berk en de zachte berk. De ruwe berk zit in het programma van De Natuurkalender. Het onderscheid is bij erg jonge bomen moeilijk te maken, omdat bij jonge ruwe berken de twijgen nog niet hangen en de stam nog niet de kenmerkende barsten vertoont.
Verschillen tussen ruwe en zachte Berk.
Ruwe Berk (Betula pendula) |
Zachte Berk (Betula pubescens) |
|
Blad |
Ruitvormig eirond, 3-7 cm lang, aan de voet wigvormig of soms afgeknot, top toegespitst. Onderzijde blad kaal. | Eirond of ruitvormig eirond, 3-6 cm lang, aan de voet afgerond tot breed wigvormig, top kort toegespitst.Onderzijde blad althans in de nerfoksels behaard. |
Twijgen (niet die van waterloten!) | Vrijwel onbehaard, spoedig kaal, veelal met talrijke wrattige harskliertjes. Twijgen overhangend. |
Sterk tot weinig behaard, zonder of met enkele wrattige halskliertjes. Twijgen gaan niet hangen, maar blijven stijf. |
Oude takken |
Oudere takken met helder witte bast. | Oude takken meestal met minder witte bast. |
Schors | Bij wat oudere bomen onderaan de stameen gegroefde schors. | Blijft altijd glad |