Plant & insect: pinksterbloem
Hortus botanicus LeidenBij de verkiezing van de nationale bloem haalde de pinksterbloem (Cardamine pratensis) de top vijf, en als het de winnaar was geworden had ook niemand verbaasd opgekeken. Ouderen herinneren zich misschien nog hoe ze vroeger – meer dan vijftig jaar geleden – met armen vol pinksterbloemen thuiskwamen. Zo'n rijkdom is het allang niet meer, maar zeldzaam is deze voorjaarsbode ook niet, alleen de vroegere massa's zie je niet vaak meer.
Zachtroze bloemen
‘Steeds meer en steeds vroeger duik ik op! Met Pinksteren heeft mijn naam weinig meer van doen, maar als de jonge koeien er als de pinken bij zijn om de wei in te dansen sta ik al volop te bloeien. Met zachtroze bloemen sier ik in het voorjaar menig berm, weiland of slootkant. Die liefelijke kruisbloemen hebben ook zeker een oranje randje, of tipje moet ik zeggen. Mijn lievelingsvlinder is het oranjetipje dat maar al te graag bij mij op bezoek komt. Zo hang ik de wimpel uit. Stemmen=lief!,' was de wervende tekst bij de verkiezing. Ja, oranjetipjes en pinksterbloemen, dan is het voorjaar.
Halfnatuur
Pinksterbloemen houden van mensen. In de heruitgave van de Flora Batava schrijft Hans Van Dyck: "Hooilanden en akkers zijn zogenoemde halfnatuurlijke biotopen. Het was Victor Westhoff, gerenommeerd botanicus aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, die de uitdrukking ‘halfnatuur’ introduceerde. Het zijn leefgebieden waarin de flora en fauna zich spontaan hebben gevestigd, maar de dynamiek van de biotoop wordt in belangrijke mate beïnvloed door menselijke activiteit. Daarmee rijst de vraag waar de typische bewoners van deze biotopen, zoals de pinksterbloem, leefden voordat Homo sapiens zich de boerenstiel eigen maakte." Het beeldje van Victor Westhoff – een van de zeven identieke beelden – moet tevreden uitgekeken hebben over Hortus Nijmegen terwijl Jan Jansen daar op vlinderjacht was met z'n camera.
Hans Van Dyck signaleert dat het oranjetipje maar één eitje per plant legt, en flink uitgegroeide exemplaren uitkiest. En ja, pinksterbloem, het is een mooie naam maar alleen als Pinksteren flink vroeg valt en het niet te warm is geweest, is de hoofdbloei met pinksteren. Hoe dan ook, als de pinksterbloemen bloeien komt het mooie lenteweer eraan, en wie de bloemen ziet, wordt vanzelf vrolijk.
Botanisch
De pinksterbloem hoort tot de kruisbloemenfamilie, de bloemen hebben vier bloemblaadjes. Over de hele wereld komen zo'n 160 plantensoorten uit deze familie voor. Je vindt hem in vochtig grasland, langs de waterkant en in vochtig bos. De plant overwintert als rozet, waaruit in het voorjaar de stengel met meest lijnvormig blad opschiet. De geurende bloemen zijn soms wit of lichtroze tot lila met donkere aderen. Als het regent buigen de bloemen naar de grond, zodat het stuifmeel een beetje beschermd is. De vruchtjes zijn platte hauwtjes die openspringen, waarbij de zaden weggeslingerd worden. In het boek ‘Bijenplanten: nectar en stuifmeel voor honingbijen' van Arjen Neve en Raymond van der Ham staat: "Honingbijen verzamelen zowel nectar als stuifmeel. Het bezoek is vluchtig. Soms bezoeken de bijen wel zo’n twintig bloemen per minuut." Grappig om eens op te letten en te tellen - twintig bloemen, dat lijkt me hard werken. Woest veel insecten zie je niet bij de pinksterbloem, maar ze zijn zelfsteriel; zonder insectenbezoek geen zaadjes. Gelukkig groeit uit een afgesneden stukje plant gemakkelijk een nieuwe.
Stoepplantjes in de familie
Ook in de stad kom je de pinksterbloem met regelmaat tegen: in het gazon, in de berm of langs de sloot. De stoep is hem te droog, maar er zijn veel andere leden van de kruisbloemenfamilie die het als stoepplant goed doen: akkerkers, gewone raket, zandraket, herderstasje, Deens lepelblad, vroegeling, kleine varkenskers en grote zandkool, om er een paar te noemen.
Meer informatie
- Pinksterbloemen groeien in de meeste botanische tuinen wel, bijvoorbeeld in Hortus Alkmaar en het Nederlands Openluchtmuseum.
- Meer over stoepplantjes.
- Meer over de Hortus Nijmegen.
Tekst: Hanneke Jelles, Hortus botanicus Leiden
Foto's: Jan Jansen; KU Leuven