Inheemse planten: madeliefje
Hortus botanicus LeidenHet madeliefje (Bellis perennis) vormt een rozetje van heldergroene, spatelvormige blaadjes met een duidelijke nerf. De plant is verspreid behaard. Het blad wordt meestal tot vijf centimeter lang. Even speuren: de knoppen in sommige bladoksels kunnen uitgroeien tot nieuwe rozetten, zo verspreidt het madeliefje zich ook zonder zaadjes en maakt zodes. De bloeiwijze (het geheel aan bloemdragende delen van een plant) staat op één onbebladerde stengel. Het hoofdje heeft aan de onderkant een omwindsel (‘schutblaadjes’) van twee rijen blaadjes.
Jaja, denkt u misschien, dat weten we allemaal wel. Maar na de uitslag van de verkiezing bleek dat heel wat media foto's van gelijkende bloemen publiceerden. Buiten zal niemand zich vergissen, hoogstens wordt een muurfijnstraal wel eens voor een madeliefje aangezien. Maar foto's zijn lastiger. Hier probeert Pleun Aarts van Vroege Vogels verdwaalde mediacollega's weer op het goede pad te brengen.
Familie
De bloeiwijze van het madeliefje verraadt dat het een lid van de composietenfamilie is. De bloem kenmerkt zich door de talloze kransen mini-bloempjes, elk met hun eigen stampertje. De composietenfamilie is een van de grootste plantenfamilies ter wereld.
Twee bloemvormen
Het bloemhoofdje heeft twee soorten ‘mini’-bloempjes: buis- en lintbloemen. De lintbloemen dragen een wit ‘kroonblaadje’ en markeren de rand van de plant. De puntjes zijn soms rood aangelopen. Het gele midden van het hoofdje draagt buisbloempjes. Deze zijn zo genoemd omdat de stamper en helmhokjes (stuifmeelproductie) binnen een buisje van gereduceerde kroonblaadjes zitten. Het hoofdje kan tot twee centimeter breed worden.
Plaats
Het madeliefje is de bekendste gazonplant en tevens een van de meest algemene planten van Nederland. Omdat het alleen bladrozetten vormt en geen stengelbladen heeft, moet de begroeiing rondom de plant laag en open blijven, zodat het madeliefje genoeg licht kan opvangen. Het kleine, taaie wortelstelsel past goed tussen tegels, al zie je het meer in het gazon langs de stoep. De soort groeit algemeen in heel Europa en raakt ingeburgerd in onder andere Noord-Amerika. Het madeliefje bloeit het hele jaar door, al is de bloei gering bij droogte of strengere vorst. Vooral in mei bloeien ze veel, het plantje wordt daarom ook wel meizoentje genoemd.
Maar waarom dan...
Als u dit zo leest rijst misschien de vraag: een plantje met zo'n ruime verspreiding, zo alledaags, waarom is dat nu onze nationale bloem geworden? Filmer Hans Jelles ging op zoek naar het antwoord. Bekijk hier zijn korte filmpje over hoe nu verder met onze nationale bloem. Meer vragen dan antwoorden, maar het maakt duidelijk dat er nog allerlei potjes op het vuur staan. Kunstenares Esmée Winkel maakt een prachtig portret van onze nationale lieveling. Op allerlei plaatsen zijn spontane initiatieven ontstaan om het plantje te eren. Bijvoorbeeld papierkunstenaar Stine Berg Evensen – die schitterende papieren bloemen maakt die niet van echt te onderscheiden zijn – geeft extra aandacht aan madeliefjes. De vereniging van Botanisch Kunstenaars Nederland riep haar leden op om madeliefjes te tekenen. Deze reeks wekelijkse stukjes over de veertig kandidaten en de ervaringen van botanische tuinen met deze bloemen is ook voortgekomen uit de verkiezing. Veel lezers hebben op de parnassia gestemd – maar dat is misschien de lieveling van mensen die veel naar planten kijken.
Vraagtekens zijn er ook. Heeft Norbert in het filmpje gelijk in z'n analyse waarom het madeliefje winnaar werd? Ikzelf denk dat de herinneringen die je als kind opdoet bepalend zijn. Wie heeft er geen kransjes gevlochten, madeliefjes geplukt. Vier van de vijf kandidaten voor de nationale bloem zijn typisch 'kinderbloemen': bloemen die je als kind ziet en plukt. Heeft u een vermoeden waarom het madeliefje winnaar werd? Laat het ons weten.
Chemische feitelijkheden
Een andere vraag die we kregen: waarom besteden jullie geen aandacht aan de geneeskrachtige werking van het madeliefje? We vroegen chemicus Piet Rieff, vrijwilliger bij de Leidse Hortus, daarom welke stoffen in het madeliefje op geneeskrachtige werking wijzen. Dat blijken er heel wat te zijn, schrijft Piet.
Het madeliefje bevat vitamine C en de mineralen calcium en magnesium. Verder zijn er de organische stoffen saponinen, slijmstoffen, inuline, etherische olie en looistoffen in te vinden. Maar we gaan het hier vooral hebben over de saponinen, omdat deze speciale aandacht verdienen. Want deze stoffen hebben het nederige madeliefje weer op de kaart gezet als bijzonder geneeskrachtige plant. Het madeliefje was vanouds al een plant waar geneeskrachtige eigenschappen aan toegedicht werden, maar had die positie grotendeels verloren. Er zijn echter talrijke bio-actieve bestanddelen in het madeliefje aanwezig, voornamelijk in de saponinen, die op geneeskrachtige werking wijzen. Er wordt hieraan momenteel veel aandacht besteed en dat is mogelijk gemaakt door verbeterde analysetechnieken, zodat er meer bekend is over de samenstelling van die bestanddelen, de saponinen dus.
Saponinen
Saponinen zijn glycosiden met zeepachtige eigenschappen die, als ze met water worden geschud, een schuim produceren waardoor een emulgerend effect verkregen wordt. Dit komt omdat saponinen bestaan uit een lipofiel gedeelte (aglycon) en een hydrofiel deel (glycon, suiker) waardoor ze in staat zijn de oppervlaktespanning in water te verlagen en water en lucht tot een schuimende massa te vormen. Door deze blaasjesvorming wordt het oppervlakte vergroot en kunnen andere stoffen zoals vetten, etherische oliën of lecithine met water emulgeren en suspensies vormen. De triterpeensaponinen zijn zeepstoffen die aangetroffen worden in zowel de bladeren en de bloemen als in de wortels van het madeliefje tot wel drie procent. De stof triterpeen is daarin gekoppeld aan de saponine en deze stof zullen we nu bespreken.
Triterpeen
Om de chemische structuur van triterpeen te begrijpen moeten we beginnen met de structuurformule van isopreen, die de chemische formule C5H8 heeft. Zoals gebruikelijk in de organische chemie laten we de koolstof en waterstofatomen in de formule weg en dan krijgt de structuurformule de volgende vorm.
Deze stof is makkelijk te polymeriseren en als dat lang doorgaat krijgen we uiteindelijk rubber als eindprodukt. Maar als slechts twee moleculen samengaan krijgen we een stof met de naam monoterpeen of kortweg terpeen. Daar kan dan ook nog hier of daar een H-groep vervangen zijn door een andere groep bijvoorbeeld een OH-groep. We krijgen dan stoffen die in de plantenwereld belangrijk zijn bijvoorbeeld myrceen en geraniol.
Het zal duidelijk zijn dat het gemakkelijk tot isomerisatie te brengen isopreen nog verder kan doorpolymeriseren en we dan terecht kunnen komen bij de triterpenen die we terugvinden in de naam triterpeensaponinen. Dit zijn organische verbindingen die bestaan uit drie terpenen ofwel zes isopreeneenheden. Ze hebben in principe de basismolecuulformule C30H48 met daaraan gekoppeld nog een of meer zuurgroepen of OH-groepen. Ook deze zijn in de plantenwereld heel belangrijk. Bosswellzuur en squaleen zijn hiervan enige voorbeelden.
De groep is zeer verscheiden, maar de basisformule van isopreen blijft herkenbaar en ook het aantal koolstofatomen is eenvoudigweg een meervoud van vijf.
Nu moeten we hier nog een saponine van maken en dat is niets anders dan een verestering. Zuur met alcohol geeft een ester onder afsplitsing van een watermolecuul. De alcohol hier is saponine.
Saponine
Saponinen zijn zoals reeds gezegd eigenlijk glycosiden. Chemisch gezien zijn dit suikers die aan een niet-suiker zijn gebonden. Het zijn dus moleculen met veel OH-groepen, het glycon, die verbonden zijn aan een zuur, het aglycon om samen een ester te vormen. Deze zoetsmakende esters bestaan dus uit een of meer koolhydraatbouwstenen (zoals glucose en fructose) en een ander gedeelte, het aglycon. Het glycon van een glycoside kan er eenvoudig uitzien, zoals bijvoorbeeld van glucose of van zijn spiegelbeeld galactose.
Of het kan ingewikkelder van structuur zijn met hier en daar een ander atoom dan de bekende C, H of O, bijvoorbeeld N of S. Er kan ook onderscheid worden gemaakt naar het aantal suikereenheden van het glycoside en dan spreken we van de mono-, di-, triglycosiden, enzovoorts.
We kunnen ons wel voorstellen dat er heel wat verbindingen denkbaar zijn tussen het triterpeen dat we als aglycon hebben gedetermineerd en de daaraan gekoppelde suikerverbinding, het glycon. En het is belangrijk geworden dit te onderzoeken want de geneeskrachtige werking van het madeliefje is nieuw leven ingeblazen en nu niet als huis–, tuin- en keukenmiddeltje tegen allerlei kwalen, maar als cholesterolverlagend middel en ook voor het bestrijden van ongecontroleerde celgroei.
Een voorbeeld is het in madeliefjes aanwezige triterpeensaponine. Dit is een nogal ingewikkelde verbinding. Maar het kan iets eenvoudiger bijvoorbeeld als we kijken naar de stof met de naam apigenin 7-glucoside waarin we de stof apigenine, een soort tri-isopreen met wat zuurstofatomen, herkennen, gekoppeld aan glucose. De stof apigenin 7-glucoside wordt verkregen door ethanolextractie van de bloemen van madeliefjes.
We laten het hier verder maar bij en weten nu dat het wat onooglijke madeliefje een schat aan componenten bevat.
Roze topjes
Bij het madeliefje kunnen de straalbloempjes aan de toppen roze of rood kleuren door anthocyaan. Deze stof is een rode kleurstof die in de cellen van hogere planten voorkomt. Deze zorgt ook voor de rode kleur van herfstbladeren of voor de rode kleur van bijvoorbeeld rode kool of rode bessen.
Er zijn meer dan vijfhonderd verschillende anthocyanen die uit planten geïsoleerd kunnen worden. Ze zijn echter allemaal afgeleid van één en dezelfde basisstructuur, het flavylium-ion. De R in de formule hiervan verwijst naar zijgroepen en staat voor H, OH, of OCH3. Elke bekende rode kleurstof heeft zijn eigen waarden voor R.
Meer informatie
- In het Zaans Museum is sinds afgelopen donderdag de najaarsopstelling van de tentoonstelling Stoep onder de Loep te zien. Het madeliefje was bij de voorjaarsplantjes, maar nu ziet u er onder meer hertshoornweegbree, grote weegbree, grote brandnetel, gewoon biggenkruid.
- Over stoepplantjes.
- Voor madeliefjes hoeft u niet naar botanische tuinen, die vindt u overal. Dus ook in botanische tuinen; combineer uw speurtocht naar madeliefjes eens met een bezoek.
- Schrijf u in voor de gratis maandelijkse nieuwsbrief van de Nederlandse botanische tuinen.
Tekst: Piet Rieff en Hanneke Jelles, Hortus botanicus Leiden
Foto's: Hans Jelles; Cunie Sleijpen; Piet Rieff; Zaans Museum