Stoepplantje van de week: klein streepzaad
Hortus botanicus LeidenKlein streepzaad (Crepis capillaris) is op en top een stoepplantje: het voelt zich uitstekend in de stad. Het moet niet al te nat zijn, dan vindt hij het wel goed. Waar fanatiek gemaaid wordt blijft de plant klein, maar op gunstige plaatsen wordt het een heuse stoepplant met een hoogte van een meter. Dat is vaak het geval bij verkeersborden, lantaarnpalen en langs muren. Vanaf juni tot nu toe zijn z'n vrolijke licht goudgele sterretjes zien; uit Zuid-Holland, Brabant en Limburg werden recent nog waarnemingen gemeld. De bloemen lijken op die van paardenbloemen maar dan heel klein, en op vertakte stelen. Wilt u uw waarneming doorgeven voor ons stoepplantjesonderzoek dan is goed kijken het devies. Want er zijn meer planten met gele zonnetjes die nog bloeien. Gelukkig niet alle zestig geel bloeiende composieten die Ton Denters in z'n boek Stadsflora noemt.
Novemberbloeier
Een goede kans dat u dit stoepplantje van de week ook werkelijk deze week tegenkomt. Volgens de website Stadsplanten is klein streepzaad na de paardenbloem de meest voorkomende gele composiet in de stad. Net als de paardenbloem heeft het wit melksap, al is het minder overdadig aanwezig. Het geslacht Streepzaad (Crepis) is met ongeveer tweehonderd soorten een van de grotere binnen de Composietenfamilie. Klein streepzaad is een van de zes soorten die van nature in Nederland voorkomen. De bloemen worden tot ongeveer anderhalve centimeter groot. Verwarring is in november vooral mogelijk met vertakte leeuwentand (Leodonton autumnalis), die ook nog ijverig bloeit. Het verschil is makkelijk te ontdekken: de vertakte leeuwentand heeft geen blad aan de stengel. Ook staat het klein streepzaad net iets liever tussen de stoeptegels, de vertakte leeuwentand houdt het vooral op bermen en gazons.
Schoenzool
De naam Crepis komt uit het Oudgrieks en betekent schoenzool, verwijzend naar de vorm van het blad. Dit geslacht is al in 1753 door Linnaeus beschreven en kent rond de tweehonderd soorten. Zoals veel gele composieten heeft de plant allerlei namen. In Duitsland wordt dit geslacht Pippau genoemd: oorspronkelijk een Slavisch woord, dat gebruikt werd voor de verwante paardenbloem. De plant heeft graag een zonnige plek langs muurkanten en rond straatmeubilair. Hoe groot deze eenjarige plant wordt is afhankelijk van de plek waar hij groeit: tussen de tien en honderd centimeter hoog.
Weetjes voor de wetenschap
Voor wetenschappers zoals ik is streepzaad extra speciaal: het kan zaad maken zonder dat het bevrucht is. Dat heet apomixie of apomixis. Reuzehandig voor zo'n late bloeier, heel veel vliegt er niet meer rond. Apomixis is bijzonder maar niet uniek: planten die dit ook doen zijn bijvoorbeeld grassen als veldbeemdgras, planten uit de rozenfamilie zoals braam en lijsterbes en andere composieten als duizendblad, verschillende soorten havikskruid, en paardenbloem. Leuk om te weten maar je ziet het niet. Nog zo'n weetje dat de plant voor mij extra interessant maakt: klein streepzaad heeft maar zes paar chromosomen per celkern. Dat maakt de plant heel geschikt voor erfelijkheidsonderzoek. Voor de wandelaar allemaal onzichtbaar.
Wat u wel ziet, zelfs zonder loep, is waar het streepzaad zijn naam aan dankt. Die verwijst naar de ribben op de nootjes. Klein streepzaad heeft er tien en het verwante groot streepzaad telt er twaalf of meer. De nootjes hebben vruchtpluis dat het zaad naar een nieuw gunstig plekje moet dragen. Wat is er nog meer te zien: dat het omwindsel klierhaartjes en grijze haren heeft; dat de buitenste lintbloemen wel eens bruinrood gekleurd zijn. Ook zonder loep te zien, maar mét nog beter.
Tekst: Paul Keßler, Hortus botanicus Leiden
Foto's: KU Leuven; Nathalie Tirion