Stoepplantje van de week: madeliefje
Hortus botanicus LeidenVoor de volgende Eindejaars Plantenjacht moet u een jaartje geduld hebben, maar heeft u de smaak van het onderzoek doen te pakken gekregen: het stoepplantjes onderzoek van PhD-kandidaat Nienke Beets van de Hortus botanicus Leiden loopt jaarrond door. Bloeiend of niet, uw meldingen zijn welkom op stoepplantjesonderzoek.nl. U zou erg uw best moeten doen om op een wandelrondje géén madeliefje tegen te komen, maar waarom zou u: het is een schatje. Een rozetje van heldergroene, spatelvormige blaadjes met een duidelijke nerf. Het blad wordt meestal tot vijf centimeter lang. Pak er eens een loepje bij: u ontdekt dat de plant verspreid behaard is, en ziet met even speuren knoppen in sommige bladoksels. Die kunnen uitgroeien tot nieuwe rozetten. Zo verspreidt het madeliefje zich ook zonder zaad.
Familie
De bloeiwijze van het madeliefje verraadt dat het een lid van de composietenfamilie is. De bloem kenmerkt zich door de talloze kransen mini-bloempjes, elk met hun eigen stampertje. Het bloemhoofdje heeft twee soorten ‘mini’ bloempjes : buis- en lintbloemen. De lintbloemen dragen een wit ‘kroonblaadje’ en markeren de rand van de plant. Ze zijn soms rood aangelopen aan de onderkant. Het gele midden van het hoofdje draagt buisbloempjes. Deze zijn zo genoemd omdat de stamper en helmhokjes (stuifmeelproductie) binnen een buisje van gereduceerde kroonblaadjes zitten. Het hoofdje kan tot twee centimeter breed worden. Een grotere vorm van het madeliefje, vaak met dubbele bloemen, wordt veel verkocht als tuin- of balkonplant, vaak onder de naam Bellis. Soms kom je in het wild van zulke ontsnapte kweekvarianten tegen, bijvoorbeeld met gevulde bloemhoofdjes en fellere kleuren, maar een bedreiging is het niet. De siervorm gaat korter mee: ze overleven onze winters meestal niet. Een van mijn voorgangers is Carolus Clusius. Hij was de eerste directeur (prefect) van de Leidse Hortus. In 1594 had hij deze siervorm van het madeliefje al in de collectie!
Algemeen
De soort groeit algemeen in heel Europa en raakt ingeburgerd in onder andere Noord-Amerika. Het is een van de algemeenste planten van Nederland. Eindelijk dus weer een stoepplant van de week die iedereen wel kent en die makkelijk te vinden is. Van groot tot klein, iedereen houdt van madeliefjes. Dat wordt ook in de naam uitgedrukt: Bellis (afgeleid van bellus) betekent mooi in het latijn en perennis overjarig of overblijvend. Omdat de soort in heel Europa verspreid is en goed opvalt, zijn er ook veel plaatselijke namen voor deze plant: bijvoorbeeld Gänseblümchen, Tausendschön en Maßliebchen (afgeleid van het Midden-Nederlandse woord matelieve) in Duitsland. Vooral in mei bloeien ze veel, het wordt ook wel meizoentje genoemd.
Jaarrond
Het stoepplantjesonderzoek loopt het hele jaar door. Het madeliefje bloeit het hele jaar op zonnige plekken in het gras, maar ook tussen de stoeptegels langs huizen, waar het lang warm blijft. Omdat het alleen bladrozetten vormt en geen stengelbladen heeft, moet de begroeiing rondom de plant laag en open blijven zodat de plant genoeg licht kan opvangen. Het kleine, taaie wortelstelsel past goed tussen tegels, al zie je het meer in het gazon langs de stoep. De bloeiwijzen draaien in de richting van de zon en gaan bij mooi weer open. Bij slecht weer en ’s nachts blijven ze gesloten. Als u een pol in een potje binnen zet, blijven de bloeiwijzen zich soms wekenlang braaf openen en sluiten.
Eetbaar
Ook het madeliefje is eetbaar. Vooral de binnenste blaadjes van de rozet zijn smakelijk, maar ook de knoppen en jonge bloeiwijzen kunnen worden gegeten. De onrijpe vruchtjes geven het een nootachtig smaakje.
Tekst: Prof. dr. Paul Keßler, Hortus botanicus Leiden
Foto's: Cunie Sleijpen; Luca van Etten; KU Leuven; Nienke Beets