De evolutie van de studie van wespvlinders in België en Nederland
De Vlinderstichting, EIS Kenniscentrum InsectenNieuwe soorten wespvlinders voor België en Nederland werden ontdekt door enkelingen die zich focussen op deze familie. Ongeveer een derde van de nieuwe soorten wespvlinders werd met behulp van feromonen gevonden.
Als men er literatuur op naslaat of verzamelingen raadpleegt is het opvallend dat er, historisch gezien, weinig interesse was voor wespvlinders (Sesiidae). Hiervoor zijn meerdere redenen aan te halen: allereerst zijn het geen dagvlinders, hoewel ze wel dagactief zijn. Dit feit maakt dan ook dat 'nachtvlinderaars' deze familie minder bestuderen. Daar komt nog bij dat de nachtvlinders onderverdeeld worden in macro- en microlepidoptera (letterlijk: 'grote vlinders' en 'kleine vlindertjes') met hun al even traditioneel onderverdeelde bijhorende nachtvlinderaars. Nog traditioneler is de discussie of de wespvlinders nu tot de ene dan wel tot de andere groep behoren. Het gevolg hiervan is dat er zeer weinig entomologen zich bezighielden met deze, om allerlei redenen, toch wel interessante familie.
Toenemend gebruik van feromonen
Eind vorige eeuw was er in heel Europa slechts een handvol entomologen die de wespvlinders grondig trachtte te bestuderen. Rond dezelfde periode begon echter ook de ontwikkeling en het gebruik van feromonen sterk toe te nemen. Natuurlijke feromonen zijn de geurstoffen die de vrouwtjes met behulp van een speciale klier verspreiden met het doel de mannetjes voor copulatie te lokken. Tegenwoordig is men in staat deze stoffen op artificiële wijze te in het laboratorium te maken. Het toepassen van deze kunstmatige geurstoffen zorgde, zeker bij wespvlinders, tot de ontdekking van talloze soorten die nieuw waren voor de wetenschap.
Meer kennis over de verspreiding van wespvlinders
Desondanks bleef het aantal entomologen dat de wespvlinders bestudeerde zeer beperkt. Mede daardoor werd op taxonomisch vlak (soortenkennis) en op het gebied van de levenswijze weliswaar grote vooruitgang geboekt, maar de kennis over de verspreiding bleef sterk achter. Tot, vrij plotseling, een deel van de entomologische wereld ook wel enthousiast raakte over het gebruik van feromonen. Dit heeft ertoe bijgedragen dat de verspreiding van wespvlinders in België en Nederland nu beter bekend is (vooral ook via Waarnemingen.be en Waarneming.nl).
Nieuw ontdekte soorten in België en Nederland
Het ontdekken van nieuwe soorten daarentegen is gerealiseerd door enkelingen die zich focussen op de familie van de wespvlinders. In België ontdekte Theo Garrevoet de zonneroosjeswespvlinder (1995), geelbuikwespvlinder (1999) en zwartkophoornaarvlinder (1999). Vervolgens heeft het een hele tijd stilgelegen wegens onderzoek in het buitenland. Sinds 2015 is de draad in België weer opgenomen en recent in Nederland ook door Werner Hirschi. Dit heeft er ook toe geleid dat er behoorlijk wat nieuwe soorten voor België en Nederland zijn ontdekt:
2015 | Hertshooiwespvlinder | België |
2017 | Spulers wespvlinder | België en Nederland |
2018 | Zwartkophoornaarvlinder | Nederland |
2019 | Grote berkenwespvlinder | Nederland |
2019 | Maretakwespvlinder | België |
2020 | Sneeuwbalwespvlinder | Nederland |
2021 | Twee nieuwe wespvlinders | Nederland |
Kennis van levenswijze
De kennis van de levenswijze bij een groter aantal entomologen is dan wellicht (en hopelijk) een volgende stap. De levenswijze is immers speciaal: alle rupsen van wespvlinders leven in hun plant en voeden zich met het sap van hun levende waardplant. Het zijn wat men noemt 'sapfeeders'. Je zal dus nooit deze rupsen tegenkomen in dood plantenmateriaal. Er zijn soorten die in boomwortels of boomstammen leven, maar ook die in takken of twijgen van bomen en heesters voorkomen. Daarnaast zijn er ook heel wat die in de wortels, wortelstokken en het onderste deel van de stengel van allerlei kruidachtige planten leven. Het toevallig ontdekken van een wespvlinderrups is dus vrijwel uitgesloten en een zeer goede kennis van de levenswijze van elke soort is onontbeerlijk.
Ontwikkeling van rups tot imago
Afhankelijk van de soort neemt de ontwikkeling van de rups tot volwassen wespvlinder één of meerdere jaren in beslag. Uiteindelijk verpopt ze, al dan niet in een cocon, in de plant zelf. De rups maakt een gang naar het oppervlak van stam of stengel, maar laat hierbij een zeer dun laagje 'schors' staan, zodat dit knaagwerk aan de buitenzijde niet of nauwelijks zichtbaar is. Wortelbewonende soorten maken vaak zelf een soort ondergrondse 'ontsnappingstunnel' vanuit de wortel(stok) naar het grondoppervlak. Op het moment dat de vlinder gaat uitsluipen duwt de pop zich naar voren. Ze doorboort met een puntig uitsteeksel op de kop het dunne membraan dat haar van de buitenwereld scheidt en schuift een heel eind naar buiten voordat de pophuid barst en de vlinder tevoorschijn komt.
Meer informatie
Tekst: Theo Garrevoet en Werner Hirschi
Foto’s: Theo Garrevoet (leadfoto: eikenwespvlinders op artificieel feromoon)