Natuur op de stoep: pudding en rozijnen
Hortus botanicus LeidenDe stoep biedt geen goede leefomstandigheden. De klinkers en tegels warmen snel op in de zon en houden weinig vocht vast. Lompe voeten vertrappen alles wat hoog opgroeit zonder zich daarvan bewust te zijn. Een stoep is immers om op te lopen. Je vindt op de stenen zelf alleen korstmossen die zich als een dunne korst over het steenoppervlak uitspreiden en onder die erbarmelijke omstandigheden prima kunnen overleven. Korstmossen bestaan door een samenwerking tussen een alg en een schimmel waardoor ze het zelfs op dit soort ongure plekjes uithouden.
Leven in de voegen
Tussen de voegen in is het een ander verhaal. Slechts een centimeter onder het oppervlak van de klinkers is een kleine hoeveelheid aarde te vinden. Dit houdt al veel beter vocht vast dan de steen en warmt ook minder snel op. Daarnaast bieden de groeven een klein beetje bescherming voor voeten, wielen en andere narigheid. Mossen zoals het purpersteeltje (Ceratodon purpereus) voelen zich hier daarom thuis. Als je er op let, zie je in het najaar naast de groene mospolletjes ook zwarte veldjes tussen de voegen verschijnen. Als je ze met een vinger aanraakt voel je een slijmerig oppervlak. De plakjes hebben een gelatineuze structuur. Met een loepje wordt duidelijk dat deze zwarte ‘besmeuringen’ eigenlijk indrukwekkende vormen hebben. Dit zijn de geleimossen, en ze hebben precies genoeg aan het beetje vocht en bescherming tussen de straatstenen in.
Opzwellen
Het meest karakteristieke kenmerk van deze groep is dat ze kunnen opzwellen met water. Deze inflatie kan vele keren het oorspronkelijke - 'droge' - gewicht zijn. In droge toestand zijn het dikwijls kleine zwarte propjes die met het blote oog meestal slecht zichtbaar zijn. Met het najaarsvocht kunnen deze soorten tussen de straatstenen naar hartenlust opzwellen en worden ze zichtbaar voor de oplettende wandelaar.
Onder de microscoop is goed te zien waarom deze soorten zo goed water kunnen vasthouden. Cellen van blauwalgen (of cyanobacteriën) hebben grote vacuolen: celorganen die vocht kunnen vasthouden. Geleimossen hebben blauwalgen als symbiosepartner. Deze behoren tot de meest oude levensvormen op aarde, en ook een van de eersten die het land betraden. Ze zijn vaak nog in vrijlevende vorm te vinden in de vorm van Nostoc, die grote kolonies kan maken en zichtbaar wordt als kleine bruingrijze bolletjes. Er zijn weinig fossielen bewaard gebleven van korstmossen, maar enkele fossielen uit het Devoon (zo'n 400 miljoen jaar geleden) tonen dezelfde kenmerken als de nu levende geleimossen. Er wordt daarom gedacht dat de eerste korstmossen waarschijnlijk samenleefden met de blauwalgen. Geleimossen zouden dus goed levende vertegenwoordigers kunnen zijn van de oudste korstmossen, en ze leven onder andere op je eigen stoep.
Overkoepelend
Je hebt verschillende soorten en maten van de zogenaamde gelatineuze korstmossen in Nederland. Wat we in het Nederlands geleimos noemen, is eigenlijk een overkoepelende term voor allerlei korstmossen die tot verschillende genera en families behoren. Maar ze hebben met elkaar gemeen dat ze blauwalgen als symbiosepartner hebben. In Nederland heb je allerlei bijzondere namen voor deze 'puddingkorstjes'. Zo heb je de bobbelige rozijnenmossen (Lempholemma) en de bladerige en verfomfaaide zwelmossen (Scytinium). Leuk om soms te zien is dat vrij levende blauwalgen samen voorkomen met geleimossen.
Op de gemiddelde stoep kan je al meerdere soorten vinden. Gewoon geleimos (Blennothallia crispa) is het meest algemeen en is makkelijk herkenbaar doordat het min of meer rechtopstaande schubjes vormt midden in het thallus. Verder is karakteristiek voor deze soort dat het in droge stand zwart gekleurd is, maar blauwgroen wordt als het nat is. Probeer het maar eens met een druppeltje water op een droog exemplaar.
De dikke zwarte schubben met grote ronde vruchtlichamen horen vaak bij het dik geleimos (Enchylium tenax), dat veel op kalkrijke plekjes gevonden wordt zoals naast schelpenfietspaadjes. Een iets zeldzamer en dunner korstje is dat van dun geleimos (Enchylium limosum), dat vooral microscopisch verschilt.
Misschien wel de twee soorten met de meest bijzondere namen en uiterlijk zijn kalkrozijnenmos (Lempholemma chalazanum) en muurrozijnenmos (Lempholemma polyanthus) die als zeldzaam gelden in Nederland maar steeds vaker gevonden worden (soms zelfs in de eigen tuin). Ze hebben een bobbelig thallus met vruchtlichamen die wat lijken op rozijntjes. Mogelijk blijken deze soorten veel minder zeldzaam te zijn dan nu bekend is, als meer mensen ze gaan zoeken.
Kijk bij je volgende ommetje op zoek naar stoepplantjes ook eens naar die saaie stoeprandvoegen. Als je opeens allerlei zwarte vlekjes ziet, bekijk ze dan van dichtbij. Wie weet is het wel een zeldzaam rozijnenmos.
Meer informatie over stadsnatuur vindt u op de website van de Hortus botanicus Leiden
Tekst: Harold Timans, Hortus botanicus Leiden
Foto's: Marc de Winkel (leadfoto: kalkrozijnenmos); Arjan de Groot; André Hertog