Toekomst voor de Esperloop
De VlinderstichtingDe Vlinderstichting heeft samen met Waterschap Aa en Maas, Staatsbosbeheer, Aquon en Wageningen Environmental Research onderzocht hoe de situatie verbeterd kan worden in een project dat mogelijk gemaakt is door een financiële bijdrage van provincie Noord-Brabant. De beekbodem van veel beken in Nederland, waaronder de Esperloop, is weinig gevarieerd en bestaat vaak uit ofwel een laag slib of kaal zand. Ze hebben weinig variatie in structuur. Van nature was een belangrijke bron van variatie in de beken de aanwezigheid van dood hout, maar dit wordt nu vaak verwijderd om de doorstroming te bevorderen. In de Esperloop zijn in 2019 enkele Amerikaanse eiken uit de omgeving omgezaagd en in de beek gelegd. Door het hout in de beek te leggen, krijg je de gewenste variatie in de stroomsnelheid terug, die weer leidt tot variatie op de beekbodem. Ook leven veel dieren op en in het hout zelf. Door de macrofauna voor en na het inbrengen van het hout te bemonsteren, en dit te vergelijken met plekken waar geen hout ingebracht is, kunnen we een beeld krijgen van het effect.
Wat we zagen was dat het inbrengen van hout al snel leidde tot variatie in stroming en in bodemstructuur. Op plekken waar weinig stroming is blijft organisch materiaal liggen, waar veel stroming is krijg je kaal zand. Deze variatie is belangrijk, omdat verschillende diersoorten verschillende substraten nodig hebben. Een mozaïek van bodemsubstraten leidt tot de hoogste soortenrijkdom. De gewone bronlibel graaft zich graag in zand in maar veel van zijn prooidieren, zoals vlokreetjes, leven van organisch materiaal. Beide moeten dus voorkomen op korte afstand van elkaar. Dood hout helpt daarbij.
Op basis van de macrofauna die gevonden is hebben we ook een knelpuntenanalyse gedaan. Door te bepalen welke soorten nog in de beek voorkomen en welke op dit moment ontbreken krijg je inzicht in de problematiek in de beek. Als juist de soorten die heel gevoelig zijn voor weinig zuurstof in het water ontbreken, geeft dat aan dat voor die factor er waarschijnlijk problemen optreden. Dit geeft vervolgens weer handvatten voor het beheer. In de Esperloop blijken twee belangrijke factoren een rol te spelen. Ten eerste een verstoorde afvoerdynamiek, met grote afvoerpieken na langdurige regenval terwijl in droge perioden de beek soms (bijna) droogvalt en er bijna geen stroming meer is. Dit komt doordat de ‘sponswerking’ van het bovenstroomse gebied slecht is. Dit gebied is voornamelijk in intensief agrarisch gebruik en daardoor sterk gedraineerd, waardoor water niet in het gebied vastgehouden wordt. Daarnaast is de aanvoer van grondwater te laag. De tweede belangrijke factor is een te hoge watertemperatuur in de zomer. Warm water kan minder zuurstof bevatten. Belangrijker is echter nog dat de afbraak van organisch materiaal door bacteriën bij hoge temperaturen sneller gaat, waardoor het aanwezige zuurstof opgebruikt wordt. Dit komt doordat er relatief weinig koel grondwater in de beek komt, maar ook doordat de bovenstroomse delen van de beek onbeschaduwd zijn.
Door de ingreep is de structuur van de beek aanzienlijk verbeterd en hebben veel typische macrofaunasoorten van beken positief gereageerd op de maatregelen. Het ingezette proces versterkt zichzelf (bouwen met natuur), doordat hout dat van nature in de beek valt kan blijven liggen. Daarom verwachten we dat in de toekomst de variatie alleen maar verder zal toenemen. We hebben de ontwikkelingen nog maar kort gevolgd en kunnen de effecten op de populatie bronlibellen nog niet inschatten, maar we zijn hoopvol dat de bronlibel en andere soorten de komende jaren verder gaan profiteren. De grootste problemen voor deze beek liggen echter buiten het natuurgebied. De grote variatie in afvoeren en de te hoge temperaturen zijn een gevolg van het landgebruik en -inrichting langs de bovenloop. Pas wanneer de knelpunten integraal en niet op traject maar op stroomgebiedsschaal worden aangepakt, kan de toekomst van deze bijzondere beek worden veiliggesteld.
Tekst: Roy van Grunsven, De Vlinderstichting & Ralf Verdonschot, Wageningen Environmental Research
Foto's: Roy van Grunsven & Kars Veling