Zwart weeskind in de lift
De VlinderstichtingWeeskinderen zijn grote nachtvlinders. Het rood weeskind is een algemene vlinder in het hele land; aan die soort heeft de hele groep haar naam te danken. Het zwart weeskind (Mormo mauro) is van een ander geslacht en dus niet direct verwant aan de andere weeskinderen. De meeste weeskinderen hebben rode achtervleugels, maar het zwart weeskind heeft weinig felle kleuren en is voornamelijk bruin, grijs en zwart. Het is ook wel een forse vlinder met een voorvleugellengte van drie tot drie en een halve centimeter. Daarmee behoort hij tot de grootste nachtvlinders. De tekening, waarvan vooral de onvolledige, donkere band met de scherpe lichte randen en de gedeeltelijk lichte aders opvalt, is weinig variabel. De kleur en de intensiteit van de tekening kunnen variëren. Sommige exemplaren zijn gelijkmatig dofbruin van kleur, andere hebben een heldere lichtbruine, soms roze getinte tekening en een extra brede donkere middenband. De achtervleugel heeft opvallend lichte franje. De onderzijde van zowel de voor- als de achtervleugel heeft een brede, lichte, geelachtig bruine zoom.
Het zwart weeskind vliegt van half juni tot eind september in één generatie en is nu dus nog te zien. De afgelopen maanden waren er erg veel meldingen van zwart weeskind op de invoerportalen Waarneming en Telmee. In de twintigste eeuw was de soort zeldzaam en vooral in Zuid-Limburg te vinden. Vanaf 2000 nam de soort al licht toe, maar ook als we de recente verspreiding vergelijken met die van 2010 tot 2015 zien we een verdere toename. De vlinders komen goed af op smeer en ook wel op licht; soms worden ze aangetroffen op honingdauw of bloedende bomen. De vlinders rusten overdag in gebouwen, onder bruggetjes of in nestkasten. Ze doen dat soms wel met tien of meer bijeen. De rups is aanwezig van september tot mei en de soort overwintert als jonge rups, laag in de plantengroei. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag in de strooisellaag. De verpopping vindt plaats in een harde cocon achter schors, in muurspleten of ook in de strooisellaag. De rupsen leven in het najaar vooral van kruidachtige planten, waaronder zuring, dovenetel en vogelmuur; in het voorjaar vooral van loofbomen en struiken, waaronder klimop, kardinaalsmuts, meidoorn en berk. De sterke toename van de afgelopen jaren is niet te verklaren door een toename in waardplanten en zal waarschijnlijk worden veroorzaakt door het veranderende klimaat.
Tekst: Kars Veling, De Vlinderstichting
Foto’s: Jurriën van Deijk & Kars Veling
Kaartjes: NDFF