Ook voor vlinders komt de wintertijd
De VlinderstichtingVlinders zijn zogenaamd koudbloedig. Dat wil zeggen dat ze niet zoals wij hun temperatuur op een bepaalde hoogte kunnen houden. Ze moeten de warmte van buitenaf krijgen: de optimale temperatuur voor activiteit is zo’n dertig graden. In de zomer kunnen ze, als het zonnig is, met behulp van zonne-energie de gewenste temperatuur bereiken. In de winter is de luchttemperatuur echter zo laag, dat ook de zon niet meer voldoende is. Bovendien moeten vlinders nectar drinken als energiebron om actief te kunnen zijn; in de winter is dat nog minder aanwezig dan ’s zomers. Een goede periode dus om weg te kruipen en in winterrust te gaan. Daar heeft iedere soort zijn eigen strategie in ontwikkeld. De sleedoornpage is nu al als ei aanwezig op sleedoornstruiken; dat eitje overwintert. Pas in het voorjaar, als het jonge blad verschijnt, komt de rups tevoorschijn. De argusvlinder is nu in het rupsstadium en blijft dat de hele winter. In het voorjaar verpopt hij en in mei vliegen de nieuwe argusvlinders. Koolwitjes, waaronder ook het oranjetipje, overwinteren als pop. De klein koolwitjes die we de afgelopen week nog volop zagen, moeten zich dus nog voortplanten en de rups moet voldoende tijd hebben om te verpoppen voordat er een strenge nachtvorst optreedt, want die overleven ze niet.
Er zijn vijf dagvlinders die in Nederland als vlinder overwinteren. De atalanta doet dat nog niet zo lang. Dat was altijd een trekvlinder, die in het voorjaar vanuit het zuiden ons land binnenkwam en zich hier voortplantte. De nakomelingen trokken in het najaar weer weg. Door de opwarming van de laatste tijd zien we dat in ieder geval een deel van de atalanta’s hier blijft in de winter. Als er geen zware vorst optreedt, kunnen ze dat overleven, als ze tenminste ook af en toe wat nectar kunnen vinden. Als het flink gaat vriezen redden ze het niet en leggen ze het loodje. Dat geldt niet voor de vier andere vlinderoverwinteraars: dagpauwoog, kleine vos, gehakkelde aurelia en citroenvlinder. Die gaan echt in winterslaap en kunnen prima tegen een graad of 15 tot 20 onder nul. De gehakkelde aurelia en citroenvlinder kruipen weg tussen dichte takken, een klimop of conifeer en gaan daar in rust. Ze zijn dan erg moeilijk te vinden, want ze vallen helemaal weg tegen de achtergrond. De twee andere soorten, dagpauwoog en kleine vos, overwinteren in een holle boom, maar vaak ook in schuurtjes, bunkers en bij u op zolder. Nu gaan ze op zoek naar een koele en donkere plek en daar gaan ze in winterslaap. Dat is ook niet zonder gevaar, maar daarover meer in een volgend natuurbericht.
Tekst en foto’s: Kars Veling, De Vlinderstichting