Uilen midden in een winternacht
De VlinderstichtingZwartvlekwinteruil
De zwartvlekwinteruil (Conistra rubiginosa) is nu, begin januari, de meest voorkomende nachtvlinder. Al vanaf begin november vliegt deze soort, op niet al te koude nachten zijn ze de hele winter door actief. Het is een soort die de laatste tien tot vijftien jaar aan een duidelijke opmars bezig is. Eind jaren negentig van de vorige eeuw was de soort zeldzaam en alleen in Zuid-Nederland te vinden, inmiddels is hij wijd verbreid. Hij is niet moeilijk te herkennen. De voorvleugel van deze uil heeft een gelijkmatige grijsachtig bruine grondkleur. Kenmerkend zijn de gedeeltelijk zwart gevulde vlekken. Het zwarte deel in de niervlek wordt doorsneden door de licht gekleurde aders en lijkt daardoor enigszins op een pootafdruk. De rups eet in mei en juni van diverse loofbomen en struiken, waaronder sleedoorn, sering, appel en roos; oudere rupsen eten ook van diverse kruidachtige planten.
Bosbesuil
Ook de bosbesuil (Conistra vaccinii) wordt nu wel gemeld, maar deze is midwinter minder actief dan de zwartvlekwinteruil. Na de piek in november komt deze soort vooral in februari en maart weer volop tevoorschijn. Het is een zeer algemene soort die verspreid over het hele land voorkomt, maar vooral op de zandgronden. Kleur en tekening zijn zeer variabel; de vlinder kan een effen maar ook een sterk gemarmerd uiterlijk hebben. De vleugel heeft een lichte of donkere oranjebruine kleur of een combinatie van beide; de grondkleur kan ook diep kastanjebruin zijn. Je vindt hem in loofbossen en struwelen, maar ook in tuinen. De rupsen zijn van april tot juli aanwezig en eten ook van diverse loofbomen en struiken; vanaf het derde stadium eten de rupsen ook van kruidachtige planten, waaronder zuring.
Wachtervlinder
De wachtervlinder (Eupsilia transversa) is goed te herkennen aan de kleine niervlek op de voorvleugel met aan weerszijden daarvan een klein ‘satellietvlekje’. De kleur van de niervlek varieert van wit tot roomgeel, oranje of oranjebruin. Soms verschillen de vlekjes in kleur van de niervlek of onderling; er zijn ook vlinders waarbij de vlekjes op de op ene vleugel oranje zijn en op de andere vleugel wit. Hoewel de vlekjes soms moeilijk zijn te onderscheiden, zijn ze vrijwel nooit afwezig. Het is een zeer algemene soort die verspreid over het hele land voorkomt in loofbossen, struwelen, parken en tuinen. De vlinders komen zowel op licht als op smeer af; ze bezoeken diverse soorten bessen en bloemen van klimop.
Tekst en foto’s: Kars Veling, De Vlinderstichting