Bijzondere Formica-mieren bij Ommen (maar voor hoe lang nog?)
EIS Kenniscentrum InsectenBericht uitgegeven door EIS-Nederland op 23 augustus 2012
In de zomer zijn mierennesten op volle sterkte en kunnen werksters overal aangetroffen worden als ze druk op zoek zijn naar voedsel. Een heel bijzondere plek om mieren te bekijken is de omgeving van Ommen. Hier komen zeldzame en kwetsbare mierensoorten voor van het geslacht Formica, oftwel grote schubmieren. Enkele soorten zijn wettelijk beschermd, onder andere de stronkmier. Deze komt in ons land vrijwel uitsluitend in deze regio voor. Het aantal nesten is echter gedurende de afgelopen twintig jaar aanzienlijk afgenomen. Dit geldt ook voor de overige Formica-soorten uit dit gebied.
In de omgeving van Ommen liggen uitgestrekte bossen en heideterreinen op zandgronden die ontstaan zijn in de voorlaatste ijstijd. Tot de mierensoorten die in het gebied voorkomen, behoort ook de stronkmier (Formica truncorum), de zeldzaamste bosmiersoort van Nederland. De soort komt vooral voor in berggebieden en in noordelijke landen; in ons land komt de stronkmier vrijwel uitsluitend in de omgeving van Ommen voor, waar ze open bossen bewoont. Bosmieren zijn sterk afhankelijk van bomen met bladluizen, die ze bezoeken om hun zoete uitscheidingsproduct (honingdauw) op te likken en naar het nest te transporteren.
In het gebied komen nog twee andere soorten met een dergelijke boreo-alpiene verspreiding voor: de gewone satermier (F. exsecta) en de deuklipsatermier (F. pressilabris). Ook dit zijn bijzondere, zeldzame soorten. De gewone satermier is vrij zeldzaam en de deuklipsatermier zeldzaam in het noorden en oosten van ons land. Beide soorten hebben zonlicht op het nest nodig en komen dan ook voor in open vegetaties: heideterreinen, graslanden, hoogvenen en zeer open bossen.
Naast deze bijzonderheden kunnen op de zandgronden bij Ommen ook nog andere Formica-soorten worden waargenomen. Het gaat om drie bosmiersoorten die grote koepelnesten maken: de behaarde bosmier (F. rufa), kale bosmier (F. polyctena) en zwartrugbosmier (F. pratensis). Daarnaast komen de volgende heidespecialisten in het gebied voor: bloedrode roofmier (F. sanguinea), bruine baardmier (F. cunicularia) en rode baardmier (F. rufibarbis), alsmede de hoogveenspecialist veenmier (F. transkaucasica). De weinig kritische grauwzwarte mier (F. fusca) maakt het rijtje volledig. Met elf Formica-soorten is de omgeving van Ommen een waar eldorado voor mierenliefhebbers!
Helaas gaat het met de stronkmier en de beide satermiersoorten slecht in het gebied. Onderzoek op de Besthmenerberg laat bijvoorbeeld een flinke afname zien van de stronkmier. Een extrapolatie van de trend zou kunnen indiceren dat de soort al in 2015 plaatselijk uitgestorven zou kunnen zijn. Het is te hopen dat dit doemscenario niet uitkomt en de soort zich in de omgeving kan handhaven. Van verschillende vindplaatsen in Overijssel en Gelderland waar de stronkmier aanvankelijk voorkwam, zijn echter nu geen waarnemingen meer bekend.
De negatieve trend van de mieren is te verklaren door de afname van het leefgebied doordat heidevegetatie en open plekken in het bos dichtgroeien met struiken en bomen. De beheerders in deze streek doen hun best om het gebied geschikter voor mieren te maken. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het wegkappen van bomen, en dan vooral exotische soorten die nauwelijks bladluizen bevatten. Het is te hopen dat deze hulp op tijd komt voor de bijzondere mieren van Ommen.
Tekst: Jinze Noordijk, EIS-Nederland
Foto: Ab H. Baas
Bron: Mabelis, A.A. 2011. Noodklok voor de stronkmier (Formica truncorum) op de Besthmenerberg. Entomologische Berichten 71: 130-135