
Op zoek naar de basis van de Peelvenen
Stichting BargerveenVoor herstel van levend hoogveen is het van belang zo goed mogelijk regenwater vast te houden in een gebied. In een intact hoogveen gaat dit vanzelf, omdat het dikke veenpakket als een grote spons werkt. In de huidige Peelrestanten is het meeste veen verdwenen en zijn de natte gebieden in de omgeving ontgonnen. De samenstelling van het restveen en de onderliggende veenbasis bepalen op welke locaties er potentie is om regenwater beter vast te houden. Vaak, maar niet altijd, ligt een hoogveen op een waterkerende bodemlaag. Voor veenherstel is het dus belangrijk om de aanwezigheid van dit soort lagen vast te stellen en te weten of deze lagen nog intact zijn.
Peelrestanten
Ooit waren de nu overgebleven Peelrestanten onderdeel van een uitgestrekt hoogveenlandschap dat een groot deel van oostelijk Brabant en midden Limburg besloeg. Door de winning van veen en ontginningen is naar schatting 95 procent van het oorspronkelijke veen verdwenen. In de nog aanwezige veenrestanten komen nog kenmerkende soorten voor van hoogveen, zoals lavendelhei, ronde zonnedauw, kleine veenbes, wrattig veenmos en hoogveenveenmos. Van actief hoogveen is in dit gebied echter geen sprake. Er vindt geen actieve hoogveenvorming plaats en een goed ontwikkelde toplaag die de waterhuishouding regelt – de acrotelm – ontbreekt.
Boerenputtencomplex
De Ronde Kuilen vormt een bijzonder deelgebied in de Liesselse Peel. Het betreft een zogenaamd ‘boerenputtencomplex’. Dat is ontstaan doordat veen werd gewonnen voor de turfbereiding, waarbij zoveel mogelijk veen werd gewonnen in een dag. Deze veenputten worden ook wel eendagsputten genoemd, omdat ze vaak een dag later volgelopen waren met water. De eerste veenwinnning dateert hier waarschijnlijk al van rond 800 na Christus en ging door tot ongeveer halverwege de 19e eeuw. Het afgraven in ronde kuilen werd waarschijnlijk gedaan omdat een ronde vorm in het zeer natte veen minder snel instortte. Deze vorm van veenwinning kwam niet veel voor. In de putten zijn na de vervening drijftillen ontstaan, met kenmerkende hoogveensoorten. Door verdroging van het landschap wordt deze vegetatieontwikkeling echter bedreigd. Het is dus van grote (cultuurhistorische) waarde om de herstelpotenties van dit boerenputtencomplex verder uit te werken, zodat het behouden kan blijven.
Riet, lisdodde en veenbloembies
Om de Peelvenen zo effectief mogelijk te herstellen heeft er in 2024 een veen- en bodemonderzoek plaatsgevonden in de Mariapeel. Eenzelfde type veldwerk is in de Ronde Kuilen net afgerond. Op basis van boringen zijn veen- en bodemprofielen beschreven. Elke boring werd zo diep gezet dat de minerale bodem onder de veenbasis werd bereikt. In veel gevallen is er 1,5 tot 2,5 meter diep geboord, met enkele uitschieters tot 5 meter in de Mariapeel. In de Mariapeel zijn bijna 70 profielen beschreven en in de Ronde Kuilen 45.
Plantenresten in veenprofielen geven aan welke vegetatietypen er groeiden en onder welke omstandigheden het veenpakket zich ontwikkelde. Op basis van de profielbeschrijvingen kan de ontstaansgeschiedenis van het veen worden gereconstrueerd. In beide gebieden zijn verschillende veentypen en veenbases aangetroffen. Over het algemeen lijken de patronen in de gebieden vergelijkbaar, maar de uitwerking van de data van de Ronde Kuilen is nog in volle gang.
De hoogvenen van de Peelvenen zijn ooit ontstaan in natte lemige laagtes, waarin eerst laagveen is ontwikkeld. Dit wordt zichtbaar door de aanwezigheid van restanten riet en lisdodde. Naarmate het laagveen groeide, werd de invloed van regenwater steeds groter. In de profielen is dit te zien aan de toename van veenbloembies.
Veenbloembies groeit onder voedselarmere omstandigheden op locaties met nog enige toestroom van lateraal grondwater. Veenmossen profiteren ook van de toename van regenwaterinvloed. Plantenresten als lavendelheide in veenmosveen geven aan dat er sprake was van hoogveenvorming. Door de veenuitbreiding werd de omgeving steeds natter en kon het veen ook over de hogere delen van het landschap groeien. In deze hogere, drogere delen zijn in de bodems podzolen ontstaan, die door de steeds nattere omstandigheden verkit raakten met humusdeeltjes en metalen. Zowel de leembodems als de compacte verkitte podzolen zijn erg slecht doorlatend voor water, en vormen een gunstig uitgangspunt voor veenherstel.
De profielbeschrijvingen van de boringen worden weergegeven in dwarsdoorsnedes van het gebied. Deze dwarsdoorsnedes verduidelijken de patronen in veenbases en veentypen in de gebieden. Ze vormen de basis voor het nemen van gerichte herstelmaatregelen.
Tekst: Louise Franssen en Esther van Hoof, Stichting Bargerveen
Beeld: Louise Franssen, Stichting Bargerveen; Rick Verrijt, Staatsbosbeheer