De boswachter van Bijleveld kent ieder kuiltje en greppeltje
StaatsbosbeheerZe ogen als stoere mannen, maar als boswachters Remy Sanders en Sietze Dijkstra het over de zeldzame planten in hun gebied hebben dan zie je ze haast letterlijk smelten. De lijst met zeldzame planten die in de Utrechtse polder Bijleveld groeien, is dan ook lang. “Bonte paardenstaart, geelhartje, bijenorchis, grote keverorchis”, somt Remy op. “Dit is een van de drie kalkmoerassen van Nederland”, vertelt hij. “Een zeldzaam vegetatietype dat dient als ecologische verbindingszone. Dat willen we graag in stand houden. Het is een natuurpareltje.”
Kuiltjes en hobbeltjes
De kwetsbare polder, die niet voor publiek toegankelijk is, is ontstaan door kleiwinning voor de keramische industrie. Daardoor is het gebied iets lager komen te liggen. Remy: “De klei is er met de hand uitgehaald en daardoor zitten er veel kuiltjes, hobbeltjes en hellingen in het gebied. De ene plek heeft schaduw, de andere zon en er zijn nattere en drogere stukken waardoor er mini-ecosysteempjes zijn ontstaan waarin bijzondere soorten gedijen. Het is ook een reservaat voor wasplaten, zeldzame graslandpaddenstoelen.”
Glimmende tractoren
Maar in al die kuiltjes en greppels blijft ook water staan. “Als je daar met zware machines overheen rijdt, dan rij je het terrein kapot of verdicht de bodem. Het herstel van die schade kost veel tijd, daarom hebben we lichtere machines gekocht.” In de Staatsbosbeheer-schuur in Tienhoven staan de nieuwe tractoren te glimmen. Drie nieuwe eenassige tractoren en een nieuwe lichtgewicht tractor met extra brede banden en dubbellucht die geschikt zijn voor drassig terrein. Remy: “Ook als er water op het land staat kunnen we ermee maaien.”
Die machines zijn nodig voor het maaiwerk. Om te voorkomen dat dit natte grasland op termijn dichtgroeit met grassen, struiken en bomen moet het af en toe worden gemaaid. "Grote stukken van de polder laten we maaien door onze pachters. De boeren gebruiken het gemaaide gras als voer voor hun koeien. De kwetsbare stukken maaien we zelf. Het maaien en het afvoeren van het maaisel doen we, afhankelijk van de kwaliteit van het gebied een of twee keer per jaar. Zo haal je voedingsstoffen uit de bodem en krijgen zeldzame kruiden en planten meer kansen om te groeien.”
Meeste feeling
Door op het juiste tijdstip te maaien, kun je sturen in de ecologische ontwikkeling van het gebied. “Als boswachter heb je natuurlijk de meeste feeling met het gebied. Ieder kuiltje en iedere greppel ken ik. Dan weet ik, daar moet ik in de lengte maaien of juist in de breedte. Ook de timing is belangrijk. Voordat we gaan maaien, ga ik altijd een paar keer in het terrein kijken. De stukken waar veel grassen staan, maaien we er meestal uit, tenzij er bijzondere soorten staan. Dat wil je doen voordat de zaden zich verspreiden. Dan is het gras volgroeid en voer je de meeste voedingsstoffen af.”
Meestal gaan Remy en zijn collega's eind augustus, begin september aan de slag met maaien, maar door de vele neerslag van afgelopen zomer wordt het later. Remy: “Misschien zelfs oktober. Laat maaien is gunstig voor insecten als bijen en zweefvliegen. Dan blijven voedsel en broedplekjes langer beschikbaar. Doordat het nu heel drassig is, verwacht ik alleen wel dat het een zware klus gaat worden. Dat wordt regenlaarzen aan en gaan.”
Kick
Het nauwkeurige beheer van dit kalkmoeras geeft Remy veel voldoening. “Dit terrein is al meer dan veertig jaar in beheer van Staatsbosbeheer. Het is al een bijzonder natuurgebied waar veel moois groeit. Dan geeft het juist een kick als er zeldzame soorten opduiken die hier nog niet stonden, zoals klokjesgentiaan. En het afgelopen jaar hadden we een zee aan grote ratelaar. Dat heb ik in de zeven jaar dat ik er werk niet eerder gezien.”
Tekst en foto's: Staatsbosbeheer