Mycena amoena, een nieuw paddenstoeltje voor de wetenschap
Nederlandse Mycologische VerenigingMycena amoena wordt slechts 2 centimeter hoog. De vruchtlichaampjes van dit paddenstoeltje werden voor het eerst in mei 2018 gevonden op op de grond liggende hazelnoten onder meerdere hazelaars, in een groenstrook in het buitengebied van Enschede. Kijkend door een loepje waren op de tere, witte hoedjes grijze tot grijsbruine korreltjes te zien. De korreltjes deden vermoeden dat het om een soort suikermycena zou gaan.
De naam suikermycena is bedacht voor een groep Mycena-soorten waarbij de hoedjes bestrooid zijn met op suiker lijkende korrels. In werkelijkheid zijn de korrels restanten weefsel dat in vaktermen 'velum' wordt genoemd. Velum dient ter bescherming van het prille voorstadium (het primordium) van een vruchtlichaam. Tijdens de ontwikkeling van de paddenstoel scheurt het velum open. Meestal blijven er, afhankelijk van het type velum, restanten achter op de hoed, aan de hoedrand, op de steel of om de steelbasis. Nogal wat paddenstoelensoorten uit allerlei geslachten hebben één of meer velumweefsels. De witte stippen op de hoed van de Vliegenzwam (Amanita muscaria) zijn bijvoorbeeld ook restanten velum. Velum bevat vaak voor de determinatie belangrijke kenmerken. De kenmerken kunnen opvallend aanwezig zijn, maar kunnen ook minutieus en alleen microscopisch goed te zien zijn. Dit laatste gaat op voor het velum van M. amoena.
Voor het onderscheiden van suikermycena’s op soortniveau is microscopische informatie over het velum essentieel. Er wordt namelijk onderscheid gemaakt tussen soorten met een dun- en een dikwandig velum. De al uit Nederland bekende suikermycena’s hebben een dunwandig velum. Dat van M. amoena bleek dikwandig. In de Europese standaardliteratuur bleken suikermycena’s met een dikwandig velum niet voor te komen. De kenmerken van het paddenstoeltje werden daarop grondig bestudeerd en genoteerd: materiaal werd verzameld voor DNA-onderzoek en literatuuronderzoek werd uitgevoerd. Uit alles bleek dat M. amoena een onbekende soort was.
Van de groep suikermycena’s met een dikwandig velum werd altijd aangenomen dat ze alleen in de tropen en subtropen voorkomen. In Europa worden ze alleen soms in verwarmde kassen gevonden. M. amoena ontwikkelde zich buiten onder natuurlijke omstandigheden en blijkt zich op de vindplaats goed te kunnen handhaven. Inmiddels zijn er in Noord-Spanje nog drie nieuwe suikermycena’s met een dikwandig velum gevonden. Uit het voor de publicatie van M. amoena noodzakelijke fylogenetische onderzoek bleek dat een van deze soorten, M. melanovelis (nomenclatura provisoria), het meest aan M. amoena verwant is. Omdat de Spaanse soorten nog niet gepubliceerd zijn, hebben hun namen nog de Latijnse toevoeging nomenclatura provisoria, voorlopige benaming. Een andere zeer verwante soort bleek een vondst van M. lasiopus uit Sao Tomé, een eilandje voor de kust van Centraal Afrika.
Meer informatie
- FUSE 9 is gratis te downloaden van deze website.
- Download hier het artikel Fungal Systematics and Evolution: FUSE 9 (pdf: 44,2 MB).
Tekst en foto's: Marian Jagers, Nederlandse Mycologische Vereniging (leadfoto: een hazelnoot, rijkelijk begroeid met vruchtlichamen van M. amoena)
De auteur dankt haar medeauteurs, te weten Arne Aronsen, Quincy, Marvin Holzapfel en Jorinde Nuytinck, en anderen die bijdroegen aan de publicatie van M. amoena.