Gentiana campestris ssp campestris 1, Veldgentiaan,

Column Jac. P. Thijsse 100 jaar geleden: De Gentiaantjes

Heimans en Thijsse Stichting, Wageningen University
2-SEP-2022 - “Bloemenpannetjes aan de zee”. “Inval van kruipwilgen”. “Alleen reeds om die gentianen moeten we de duinpannetjes in eere houden”. Het zijn een paar stukjes uit de column van Jac. P. Thijsse in de Amsterdammer precies 100 jaar geleden. De wekelijkse columns die hij toen publiceerde in de (Groene) Amsterdammer zijn nog steeds boeiend om te lezen en bieden een reflectie op de uitdagingen van nu.

Een van de grondleggers van de Nederlandse natuurbescherming was Jac. P. Thijsse (1865-1945). Hij heeft enorm veel over de natuur geschreven, waaronder wekelijkse columns in de Amsterdammer (tegenwoordig de Groene Amsterdammer). Al dwalend door de archieven kwam Arnold van Vliet vorige week de vele columns van Thijsse tegen. Thijsse beschrijft de ontwikkelingen in de natuur door het jaar heen op een boeiende manier. Hij uitte ook regelmatig zijn zorgen en verontwaardiging over hoe de samenleving met de natuur omgaat. Van Vliet: "Ik kan mij voorstellen dat ik niet de enige ben die het leuk vindt om die oude columns te lezen. Daarom hier de column ‘De Gentiaantjes’ die Thijsse op 2 september 1922, precies 100 jaar geleden, publiceerde."

De Gentiaantjes

Jac. P. ThijsseAls het najaar wordt en de bloemen verdwijnen uit weide en bosch en zelfs de heidebloei op zijn eind loopt, dan zijn er in ons land nog enkele plekjes te vinden, waar zich een bloemenpracht ontwikkelt, die herinneren kan aan het rijkste van de Mei. Dat zijn sommige valleien in de duinen, meestal slechts smalle strookjes van jong land, nog niet zoo heel lang geleden aan de zee ontsnapt. Ik ken er wel, waar bij hooge stormvloeden de zee nog wel eens doordringt, maar zonder schade aan te richten. De planten, die deze valleien bewonen, zijn van groote bekoorlijkheid en vol subtiele gevoeligheidjes, maar dat neemt niet weg, dat zij zoo’n tijdelijke onderdompeling glansrijk doorstaan. Er zijn er bij, die even goed groeien binnen het bereik van eb en vloed als op de bergen boven de boomgrens. Nu zou men denken, dat zulke stoere gezellen dan wel overal in ons land algemeen zouden kunnen groeien, maar dat is toch niet het geval. Op andere standplaatsen treffen zij mededingers aan, waar ze niet tegen op kunnen, vooral wanneer de bodem vruchtbaar is. Zij zijn met vochtig, venig zand tevreden en kunnen tegen brakkigheid. Het duinlandschap kan soms snel veranderen, maar deze bloemenpannetjes aan de zee kunnen wel tientallen van jaren hetzelfde karakter behouden. Eén ken ik er al sinds drieëndertig jaren en daar is in al dien tijd nog geen enkele plantensoort verloren gegaan. Een andere, die ik sinds twintig jaren bezoek, heeft in den laatsten tijd te lijden van een inval van kruipwilgen en gaat nu hard achteruit. Dan zijn er nog een paar, waar ik liever niet aan denk, want dat waren de mooiste en die zijn bij gelegenheid van ontginning nog al tamelijk onnoodig vol gegooid met zand, of doorgreppeld in de jaren, toen men nog niet zoo dringend als nu de noodzakelijkheid gevoelde, om de te weinig bekende, maar zoo belangrijke en schoone Nederlandsche flora te behouden.

Duinvallei

Onder de bewoners van deze bloemrijke pannen neemt de familie der Gentianen een belangrijke plaats in. Naast haar komt die der Orchideeën en wanneer we dan nog noemen de Parnassia en het wintergroen Pirola, dan hebben wij zoowat het voornaamste, waardoor de gewone belangstellende wandelaar wordt getroffen. De botanicus vindt er nog veel en veel meer, maar daar wil ik het nu niet over hebben.

Parnassia

De groote blauwe klokjesgentiaan van onze vochtige heidestreken komt in de duinen ook wel voor en vroeger nog veel meer dan thans. In de mooie pannetjes vinden we echter nog twee andere soorten: de veldgentiaan en de bittere gentiaan (tegenwoordig slanke gentiaan) die elders in ons land niet wordt gevonden. Alleen reeds om die gentianen moeten we de duinpannetjes in eere houden. Nu is het jammer, dat deze beide soorten, ofschoon ze tot de hoogste afdeeling van het gentianengeslacht behooren, in den regel niet gemakkelijk worden opgemerkt. Met de veldgentiaan gaat het nog wel, maar dat bittere gentiaantje heeft rossig lila bloempjes die op ons oog weinig indruk maken. Ze hebben niet het echte gentianenblauw, dat in de Alpen zelfs de bloempjes, die niet grooter zijn dan een paar millimeter in doorsnee, toch uit het gras doet springen. Wanneer men in een duinpan Parnassia ziet groeien en Duizendguldenkruid, dan doet men altijd goed met uit te kijken naar slanke plantjes met smalle bladeren en nog al lange rossige lila bloempjes. Er is altijd groote kans, dat ge zoodoende het Bittere Gentiaantje vindt. De bloemen van de Veldgentiaan zijn helderder blauwe, soms wit, en doordat de plantjes troepsgewijze groeien vindt men ze nog al spoedig. Ik heb den indruk, dat bij ons de Bittere Gentiaan minder zeldzaam is dan zijn verwant.

Slanke gentiaan

Beide hebben ze, zooals op de foto duidelijk te zien is, hun bloemkroon gesloten door een franje, die ontspringt op de bocht van de kroonslippen. De klokjes-gentiaan heeft dat niet en de kruis-gentiaan, die alleen in de buurt van Wassenaar groeit, ook niet. Die franje maakt, dat alleen insecten met een lange tong de honing kunnen bereiken en wanneer we nu op een zonnigen Septemberdag eens een half uurtje bij de Gentiaantjes toeven, dan krijgen we weer aardige dingen te zien. De vliegen, die bezig zijn op de Parnassia, kijken naar de Gentianen niet om, misschien zien ze die bloemen niet eens. Er vliegen nog hommels rond, niet veel meer, want het wordt voor velen van hen al tijd om de winterkwartieren te betrekken. Maar er zijn er tocht genoeg en één, een rood met zwarte met een gele kraag, vliegt nog al vlug van bloem tot bloem en doet zich te goed aan gentianenhoning. Een andere, een wit-zwart-gele, gaat heel anders te werk, die moet van de franje niets hebben. Hij heeft misschien ervaren, dat hij met zijn korte tocht toch de honing niet bereiken kan, al boort hij door de franje heen, en bijt nu kloekweg den bloem van buiten open, om zoo aan den honig te komen. Wat heb ik die aardhommels zoo bezig gezien vooral aan de Bittere Gentiaantjes, toen die nog bij duizenden stonden in de pan waar thans de kruipwilg heerscht. Maar ik wacht nog andere dingen. Het is nu September en sinds eenige weken zijn al de vlinders ontpopt, die den winter in volwassen staat zullen doorbrengen; de vossen, de atalanta’s de citroentjes, de parelmoervlinders. Ook zijn er veel vuurvlindertjes en blauwtjes. Die moeten zich allemaal flink voeden en werkelijk duurt het niet lang of we zien een parelmoervlindertje op een gentiaanbloem. Met het grootste gemakt steekt hij zijn fijne tong door de franje heen, bereikt de honig en verricht zoodoende ook het bestuivingswerk. Met koud weer zitten die vlinders al te kleumen in hun schuilhoeken en dan gaan ook de gentiaanbloempjes dicht, want ze zijn voor temperatuursveranderingen al even gevoelig als de sneeuwklokjes en de crocusjes van de lente. Blijven de insecten weg, dan kunnen sommigen van die gentianen geen vrucht zetten, andere wel. Dat ligt er aan of de meeldraden lang genoeg zijn, om door de omkrullende stempel nog aangeraakt te worden. In verschillende bloemen is dat verschillend, bij de meeste vind ik de meeldraden lang genoeg. Het zaad is heel fijn en wordt gemakkelijk door den wind meegenomen. Ook bij de meeste andere duinpanplanten is dat het geval en zoo komt het, dat de nieuwe pannetjes, zoodra ze er voor geschikt zijn, al spoedig hun praal van plantengroei kunnen erlangen. Er ontstaan gelukkig nog wel eens nieuwe pannetjes en er is gelukkig ook een zeer groote kans, dat in de Staatsduinen de voornaamste nieuwe-pannetjes-gebieden zullen ontzien worden als natuurmonument. Anders zou Nederland heusch zijn Gentianen verliezen.

- Door Jac. P. Thijsse -

Archief

Het archief van de Heimans en Thijsse Stichting zit boordevol met verhalen, gedachten, correspondenties, ideeën en beelden van natuurbeschermers uit het verleden. Ze geven ons inzicht in hoe de natuur vroeger was, hoe men tegen de natuur aan keek en wat men deed of had moeten doen om de natuur te beschermen. In de archieven zitten nog heel veel onontdekte pareltjes.

Nature Today

Op Nature Today publiceren biologen van tientallen organisaties al sinds 2008 zeven dagen per week en 365 dagen per jaar natuurberichten. Waarom? Om de rijkdom aan kennis van en liefde voor de natuur die in Nederland aanwezig is bij een breed publiek onder de aandacht te brengen. Maar ook om met die actieve communicatie het sociale natuurnetwerk te vergroten en versterken en zo meer draagvlak voor behoud en bescherming van natuur te verkrijgen.

Tekst: Arnold van Vliet, Heimans en Thijsse Stichting en Wageningen University & Research
Foto’s: Jan van der Straaten, Ed Stikvoort, Hans Boll en Bart Vastenhouw, allen Saxifraga; Heimans en Thijsse Stichting