Onderzoek naar invloed van windparken op bruinvissen en zeehonden
Wageningen Marine ResearchJe zou het je kunnen voorstellen als een vreedzaam tafereel: een eindje uit de kust staan windmolens te draaien op zee. Er tussendoor zwemmen bruinvissen en zeehonden, ongestoord door de scheepvaart en visserij die je elders zoveel ziet. Maar nee: zeezoogdieren en windmolenparken gaan niet per se goed samen, stelt onderzoeker Sophie Brasseur van Wageningen Marine Research. “Veel mensen denken dat alleen de geluidsoverlast tijdens de aanleg van de windmolenparken een probleem is”, zegt zij. “Maar open zee verandert in een windpark met nieuwe structuren. Dat proces vergt voorbereiding en onderhoud. Het heien maakt inderdaad veel geluid, maar dat is niet het enige wat de dieren kan beïnvloeden.”
Al lang voordat het bouwen begint, varen er extra schepen door het gebied. Er vindt onderzoek plaats naar de ondergrond, onder meer met airguns en sonar. Daarnaast worden oude bommen tot ontploffing gebracht. Het geluid van de schepen en deze werkzaamheden kan hinderlijk zijn voor zeezoogdieren, die een gevoelig gehoor hebben. Van veel walvisachtigen, zoals bruinvissen en dolfijnen, is bekend dat ze geluid gebruiken om hun prooi te vinden en om met elkaar te communiceren. “Hoewel er minder onderzoek is gedaan naar zeehonden, weten we dat ze erg goed kunnen horen”, zegt Brasseur. “Erg hard geluid, zoals heigeluid of het ontploffen van bommen, kan bij dieren vlak in de buurt gehoorbeschadiging veroorzaken. Minder hard geluid kan het gedrag van de dieren beïnvloeden. Omdat geluid in het water ver draagt, betreft dit ook een groot oppervlak en dus veel dieren. Na het heien krijgen de dieren te maken met het vaarverkeer tijdens de bouw van de windmolens en de aanleg van de kabels, en daarna, jarenlang, het operationele park met een komen en gaan van onderhoudsschepen.”
Regelmatig aan land
Brasseur en haar collega’s onderzoeken in het kader van het Wind op Zee Ecologisch Programma (Wozep) hoe al die activiteit zich vertaalt in veranderingen in de populaties zeehonden en bruinvissen in de Noordzee. “Als er een invloed is, dan willen we graag kunnen aantonen wat het mechanisme daarachter is”, legt ze uit. “Moeten de dieren bij windparken op een andere manier voedsel zoeken? Of verandert misschien de vissamenstelling? Raken ze gedesoriënteerd door het heien of andere geluiden? Is het gebied te versnipperd geraakt, raken de trekroutes verstoord? Of kunnen de dieren met alle veranderingen overweg?”
Zeehonden zijn gemakkelijker te onderzoeken dan bruinvissen, legt Brasseur uit. “Zij zwemmen en eten in de Noordzee”, zegt ze, “maar ze komen regelmatig aan land, waarbij we ze met grote nauwkeurigheid kunnen tellen. Ook de aantallen jongen hebben we daardoor vrij precies in beeld. Bij bruinvissen is dat allemaal veel moeilijker.”
Aantallen schatten
Er zwemmen zo’n 120.000 grijze zeehonden en zo’n 40.000 gewone zeehonden in de Noordzee. Op de zandbanken langs de Nederlandse kusten tellen we ongeveer 10.000 gewone zeehonden en 8.000 grijze zeehonden. “Er zijn naar schatting zo’n 350.000 bruinvissen in de Noordzee”, zegt Brasseur, “maar we weten het niet precies. Het kost een enorme onderzoeksinspanning om te proberen ze systematisch te tellen.”
De onderzoekers zijn daarvoor aangewezen op het varen of vliegen van lange transecten. Daarbij worden alleen de bruinvissen aan het wateroppervlak gezien en geteld. Brasseur: “Op basis van ingewikkelde berekeningen kunnen we dan schatten hoeveel het er zijn. Maar die schattingen kennen grote marges.”
Ook bij zeehonden zijn er complicerende factoren. “Van de gewone zeehonden weten we bijvoorbeeld dat sommige dieren in onze wateren zwemmen en eten, maar naar Duitsland vertrekken om hun jongen te krijgen”, vertelt ze. “Bij grijze zeehonden is er juist vooral een uitwisseling met het Verenigd Koninkrijk.”
Gedeelde populaties
We kunnen dus eigenlijk niet spreken van ‘onze’ zeezoogdieren, aldus Brasseur: we delen de populaties met onze buurlanden. Dat betekent dat we een bredere verantwoordelijkheid hebben als het gaat om het beschermen van die populaties. Verstoringen die hier plaatsvinden, bijvoorbeeld door de aanleg van windmolenparken, zijn immers ook relevant voor onze buren.
“Voor bruinvissen weten we minder van de uitwisselingen”, benadrukt de onderzoeker. “Misschien zijn er wel groepen bruinvissen die, net als de zeehonden, plaatstrouw zijn en daardoor relatief veel verstoring ondervinden van een windmolenpark, terwijl andere groepen dieren er alleen maar kort voorbij zwemmen.”
Gedragsverandering
De Wageningse onderzoekers werken al enige jaren met zenders die ze bij zeehonden op de vacht plakken. “We plakken ze op de haren, zodat ze daar na enige tijd vanzelf weer vanaf vallen”, licht Brasseur toe. “We hebben geen aanwijzingen dat de dieren er last van hebben.” De zenders registeren onder meer waar een dier zich bevindt, hoe lang en hoe diep het duikt en wanneer het zich op het land bevindt. “Sinds 2005 hebben we driehonderd gewone zeehonden gezenderd en honderd grijze. Dat geeft een goed beeld van hoe de zeehonden hun omgeving gebruiken. De truc is nu te achterhalen hoe dit wordt beïnvloed door menselijk gebruik.”
Het eerste Nederlandse windpark op zee werd aangelegd bij Egmond vanaf 2004; Duitsland en Denemarken volgden een paar jaar later. En, hebben zeehonden er last van? “’Last’ is een ingewikkeld begrip”, antwoordt Brasseur, “ook omdat er in die tijd ook andere veranderingen hebben plaatsgevonden. De populaties zijn bijvoorbeeld nog altijd aan het toenemen sinds het verbod op de jacht. Maar wat we in elk geval objectief kunnen zien, is dat de zeehonden maar heel zelden door de windparken heen zwemmen. Tijdens heiwerkzaamheden zwemmen de meeste zeehonden weg, maar doen ze dit omdat ze toch al weg wilden of is dit een gevolg van de werkzaamheden? En tijdens het heien zien we dat ze niet meer recht naar beneden duiken, zoals ze doen bij foerageren, en dat ze minder tijd bij de bodem doorbrengen.”
Keuze op basis van kennis
Zelfs op tientallen kilometers afstand van de verstoring zijn gedragsveranderingen te zien. “We proberen nu te kijken hoe ver die invloed precies reikt.” Het maakt veel uit of dat, zeg, twintig of veertig kilometer is. Een gebied met een straal van veertig kilometer is vier keer zo groot als een gebied met een straal van twintig kilometer. Er is dan ook mogelijk een effect op viermaal zoveel dieren.
“We zijn nog druk bezig de data te interpreteren”, zegt Brasseur, “om te kunnen zeggen of dat veranderde duikgedrag bijvoorbeeld betekent dat de zeehonden minder eten binnenkrijgen.” Maar ze kan nu al zeggen, ook door dit soort rekenvoorbeelden, dat zeehonden over een veel groter oppervlak te maken hebben met menselijke invloeden dan aanvankelijk werd gedacht. “Tot nu toe is vooral gekeken naar waar de dieren gehoorbeschadiging kregen, dus relatief dicht bij windmolenparken”, zegt de onderzoeker, “maar als gedragsveranderingen op de lange duur de kans op overleving ook beïnvloeden, dan treft dit een veel groter deel van de populatie, en wellicht voor een langere tijd.”
Ook al is het voorlopig lastig te definiëren of zeezoogdieren ‘last’ hebben van windparken, besluit Brasseur, het is in elk geval goed de invloeden systematisch in kaart te brengen. “Daar is nog werk voor nodig, zeker om te begrijpen hoe de dieren ook buiten de heiperiode beïnvloed worden en hoe ze de gebieden in en om de windparken kunnen gebruiken, of niet”, stelt ze. “Hoeveel invloed je accepteert, en op hoeveel afstand, dat is een politieke keuze. Maar die keuze moeten mensen wel kunnen maken op basis van zo goed mogelijke kennis.”
Meer informatie
- Vind meer informatie en interviews over windparken op de Noordzee op Windparken in een gezonde Noordzee
Tekst: Wageningen Marine Research
Foto's: Shutterstock (leadfoto: zeehonden); Jeroen Hoekendijk