Zeldzaam Bultig dropkussen gevonden in Swalmen
Nederlandse Mycologische VerenigingDe dropkussens zijn een interessante groep organismen die behoren tot de slijmzwammen (Myxomyceten). Hoewel 'zwammen' in het woord 'slijmzwammen' voorkomt, lijken ze helemaal niet op zwammen.
Levenscyclus van slijmzwammen
De slijmzwammen behoren namelijk tot de amoebe-achtige organismen die zich kunnen voortbewegen middels schijnvoetjes. De levenscyclus van slijmzwammen is afgebeeld in figuur 1. Slijmzwammen vormen een plasmodium (enkele meerkernige reuzencellen) waarmee ze in staat zijn om zich te voeden en te verplaatsen tijdens hun zoektocht naar voedsel. Ze leven onder andere van bacteriën, schimmels en andere micro-organismen. Op een bepaald moment vormt het plasmodium vruchtlichamen. Sommige slijmzwammen worden aangetrokken door het licht, daarvan zijn vruchtlichamen vaak bovenop stronken of stammen te vinden. In deze vruchtlichamen bevinden zich de sporen. De meeste vruchtlichamen zijn met het blote oog waar te nemen, al zijn sommige microscopisch klein. Ze kunnen ook groot worden. De grootste vruchtlichamen worden gemaakt door het Zwart reuzenkussen (Brefeldia maxima) en kunnen een diameter bereiken tot wel veertig centimeter!
Uit de sporen komen de myxomonaden en myxamoeben die beschouwd kunnen worden als de geslachtscellen van de slijmzwammen. De myxomonaden hebben een zweephaar waarmee ze kunnen zwemmen. De myxamoeben lijken op kleine amoeben en kunnen zich maar langzaam voortbewegen. Myxomonaden en myxamoeben versmelten met elkaar waardoor er een eencellig plasmodium ontstaat. Uiteindelijk vormt dit plasmodium een of meerdere vruchtlichamen. In een experiment met herbariummateriaal hebben we ontdekt dat de sporen zelfs na ongeveer veertig jaar nog kunnen ontkiemen.
Dropkussens
De dropkussens maken vruchtlichamen die rijp zwart van kleur zijn. De enkele centimeters grote, zittende vruchtlichamen bestaan voornamelijk uit een massa van zwarte sporen. Deze sporen worden bijeengehouden door een netwerk van vliezige draden (Pseudocapillitium). In Nederland komen twee soorten dropkussens voor, namelijk het Zwart dropkussen (Amaurochaete atra) en het Bultig dropkussen (Amaurochaete tubulina). Deze laatste is in Nederland bekend van maar enkele locaties en al geruime tijd niet meer gemeld. We waren dan ook verrast toen we deze soort in Swalmen vonden tijdens een excursie van de Paddenstoelenstudiegroep Limburg. De vruchtlichamen bevonden zich op een liggende stam van een recentelijk omgevallen Grove den (Pinus sylvestris). Het Bultig dropkussen heeft een bultig oppervlak en is bedekt met een vergankelijk zwart vlies (figuur 2). Het Zwart dropkussen daarentegen is niet bultig en het vlies dat de sporenmassa bedekt heeft een wit netwerk (figuur 3). Voor een zekere determinatie is het van belang om het interne netwerk van vliezige draden en de sporen microscopisch te onderzoeken. De sporen van slijmzwammen waaien in spleten en groefjes van schors waar ze lang kunnen overleven. Er is aangetoond dat het plasmodium van de dropkussens leeft in de stam. Uiteindelijk kruipt het door spleten in het hout naar buiten en vormt het een vruchtlichaam. Dit gebeurt als de temperatuur en de vochtigheid optimaal zijn. In deze fase verandert het plasmodium van kleur. Dit heeft te maken met de rijping van de sporen. Deze ontwikkelende vruchtlichamen beginnen roomwit, worden roze en uiteindelijk verkleuren ze naar zwart (figuur 4). De dropkussens komen vaak voor op coniferenhout, voornamelijk op Grove den.
Normaliter zou je slijmzwammen vooral verwachten op stammen die al een tijdje aan het vergaan zijn. Dropkussens daarentegen verschijnen juist op de stammen die recentelijk omgevallen of omgezaagd zijn. Over de oorzaken hiervan kunnen we slechts speculeren. Enkele hypotheses zijn dat deze organismen voedingsstoffen opnemen die vrijkomen uit het hout. Ook is het mogelijk dat ze een specifieke voorkeur hebben voor micro-organismen die hier voorkomen. Als laatste is het mogelijk dat er nog geen concurrentie bestaat van andere slijmzwammen, waardoor ze de kans krijgen om tot ontwikkeling te komen. In hout dat langzaam aan het vergaan is, bestaat er mogelijk meer concurrentie van andere organismen. Toen we tijdens de excursie deze stam wilden bekijken, kregen we van enkele leden uit onze groep de tip om dat niet te doen. De stam was immers "te vers" en mycologische wondertjes waren daarom niet te verwachten. Het tegendeel bleek waar. Graag zouden we u daarom willen uitnodigen om dit type stammen ook eens een blik te gunnen. Ondanks hun zeldzaamheid zijn de dropkussens als groep goed herkenbaar. Mocht u dus zwarte poederige plakkaten zien op (het zaagvlak van) coniferenhout, dan is er een grote kans dat u een dropkussen gevonden heeft.
Tekst: Mark Smeets, Hans van Hooff en Marc Houben, Nederlandse Mycologische Vereniging
Foto's: Mark Smeets