Uitgezette kokerjuffers breiden zich uit over de Heelsumse beek
Bericht uitgegeven door Alterra Wageningen UR [land] op [publicatiedatum]
In maart 2014 zijn in de Heelsumse beek 2400 larven van de kokerjuffer Lepidostoma basale uitgezet. De afgelopen maanden is de beek afgezocht naar de nakomelingen van deze uitgezette dieren en met succes: over een traject van ongeveer 400 meter zijn 38 larven en poppen van de soort terug gevonden. Dit is goed nieuws voor de beek, want de kokerjuffer speelt een belangrijke rol in het beekecosysteem omdat hij in staat is grote hoeveelheden blad en hout af te breken.
De kokerjuffer Lepidostoma basale kan worden beschouwd als een ambassadeur voor ‘natuurlijke’ laaglandbeken door een binding aan beekbegeleidende bomen, bij voorkeur elzen, een relatief lage watertemperatuur en een stabiele afvoer. Juist deze elementen zijn op veel plaatsen niet meer te vinden; bomen langs de beek zijn verwijderd, waardoor niet alleen het habitat van de volwassen kokerjuffer is verdwenen, maar ook de beschaduwing en daarmee de koelende werking op het beekwater. In het beekdal wordt minder water vastgehouden en beeklopen zijn rechtgetrokken, waardoor de waterafvoer een gepiekt verloop kent. Daar waar de soort nog wel voorkomt, speelt hij een belangrijke rol bij de afbraak van hout en blad in de beek. Doordat de kokerjuffer in hoge dichtheden voorkomt, heeft dit een grote invloed op het functioneren van het beekecosysteem.
Het ontbreken van dergelijke, functioneel belangrijke soorten kan remmend werken bij beekherstel. Helaas verspreiden veel beekorganismen zich slecht en komen dan ook niet terug wanneer alle drukfactoren zijn weggenomen door herstelmaatregelen. Dit was aanleiding om in het kader van het kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) ervaring op te doen met het uitzetten van functioneel belangrijke soorten macrofauna in herstelde beeksystemen (pdf; 2,9MB).
In het eerste jaar werden op en net benedenstrooms van de uitzetlocatie lege popkokers aangetroffen, wat aangaf dat er dieren succesvol verpopt waren, maar dit was nog geen garantie voor succes. De afgelopen maanden is de beek dan ook intensief onderzocht om vast te stellen of de soort zich ook daadwerkelijk heeft kunnen handhaven en zich succesvol heeft voortgeplant. De Heelsumse beek en de nabijgelegen Renkumse beek en Seelbeek werden van bovenloop tot monding stelselmatig afgezocht op de aanwezigheid van larven en poppen. Hiervoor werden zo veel mogelijk losliggende stenen en stukken hout in de beekloop bekeken, de favoriete substraten van Lepidostoma basale. Wanneer de soort werd aangetroffen, werden de coördinaten van de vondst vastgelegd en het stadium, aantal exemplaren, type substraat en substraatdiameter genoteerd.
Over een traject van enkele honderden meters rondom de uitzetplek werden larven en poppen gevonden, wat het bewijs is dat de soort zich succesvol had voortgeplant! De kokerjuffers hadden zich zowel in stroomopwaartse (210 meter ten opzichte van de uitzetplek) als in stroomafwaartse (190 meter) richting verspreid. In totaal werd de soort op 16 plekken vastgesteld; stamhout/dikke takken met een diameter van 5 centimeter of meer was het favoriete substraat (56% van de waarnemingen), gevolgd door twijgen/takken met een diameter kleiner dan 5 centimeter; 25%) en stenen (19%). Elf larven was het hoogste aantal dat bij elkaar op één stam werd aangetroffen.
Waarschijnlijk hebben de volwassen dieren de beek gevolgd in zowel stroomopwaartse als stroomafwaartse richting en hebben op geschikte plekken eieren hebben afgezet. De verst gelegen punten geven hierbij grofweg het maximale bereik van de dieren aan, oftewel de actieradius van de soort. Zowel boven- als benedenstrooms van het traject met larvenvondsten was namelijk nog meer geschikt substraat aanwezig, grofweg over een totale beeklengte van 1,2 kilometer, maar hier werd de soort niet aangetroffen.
Behalve dat succesvolle vestiging is vastgesteld in de beek, geeft het onderzoek een unieke inkijk in het verspreidingsvermogen van de soort. Het lijkt het beeld te bevestigen dat veel beekorganismen zich maar over kleine afstanden verplaatsen en dat het ontbreken van kolonisten en niet de kwaliteit van het habitat beperkend is voor soorten. Voor beekherstelprojecten is dit een belangrijk gegeven; zonder bronpopulaties van doelsoorten in de buurt is de kans op het verschijnen van deze soorten nihil, tenminste op de korte termijn. Of een beekherstelproject succesvol is, moet dan ook niet alleen worden afgeleid van de aanwezige levensgemeenschap, maar ook van de milieufactoren die bepalen of bepaalde soorten kunnen voorkomen, zoals zuurstof en stroomsnelheid. De potentiële ecologische kwaliteit van een beek kan immers hoger zijn dan de gemeten kwaliteit.
Tekst: Ralf Verdonschot & Piet Verdonschot, Alterra Wageningen UR
Foto’s : Dorine Dekkers; Ralf Verdonschot