Rietganzen, onbekend maakt onbemind?
Sovon Vogelonderzoek NederlandBericht uitgegeven door Sovon Vogelonderzoek Nederland op [publicatiedatum]
Van alle ganzensoorten die in Nederland overwinteren, is de toendrarietgans misschien wel de minst bekende soort. Maakt onbekend ook onbemind? Of komt het doordat deze soort vooral op grauwe, uitgestrekte akkers voorkomt? In tegenstelling tot andere ganzensoorten wordt er nauwelijks onderzoek gedaan naar de toendrarietgans. Tijd om eens beter te kijken naar deze wintergast.
Het zijn steviggebouwde, bruingrijze ganzen, een fractie groter dan een kolgans. Hun stevige ondersnavel verraadt hun eetgewoonte: ze eten 's winters vooral oogstresten, terwijl ze 's zomers wolgras eten op de toendra. Toendrarietganzen hebben oranje poten en een zwarte snavel met een variërende hoeveelheid oranje in de snavel. Hun roep is een rauw 'ang-ang-ang'. Anders dan de kolgans heeft de toendrarietgans geen witte bles en mist hij de zwarte strepen op de buik. Nauw verwant zijn de kleine rietgans en de taigarietgans. Kleine rietganzen hebben een lichtgrijze rug en roze poten. Taigarietganzen zijn groter en hebben meer oranje in hun lange en platte snavels.
Verspreiding
Toendrarietganzen broeden op de toendra's van West-Siberië. In oktober verschijnen de eerste groepjes in Nederland, ongeveer tegelijk met de eerste kolganzen. De bruingrijze ganzen verspreiden zich over bijna heel Europa, wat het lastig maakt om ze te tellen. Vooral uitgestrekte landbouwgebieden zijn favoriet bij deze soort. De laatste winters komen er steeds meer toendrarietganzen in ons land overwinteren, met inmiddels meer dan 250.000 als seizoensmaximum. De hoogste aantallen zijn te vinden in de veenkoloniën van Drenthe, het Wieringermeer en De Peel. Daar zijn in december en januari geoogste akkers te vinden met flinke 'plakken' rietganzen. Ze komen massaal af op de resten aardappelen, maïs en suikerbieten. Het zijn echte akkerganzen, die af en toe een uitstapje maken naar grasland.
Jong en oud
Voor ganzentellers is het interessant om niet alleen alle ganzen te tellen, maar ook om te kijken hoeveel jongen ze hebben meegenomen uit de broedgebieden. Door de verhouding volwassen en eerstejaars ganzen te tellen, stel je het jongenpercentage vast. Bij de toendrarietgans is dat een lastig klusje, dat geduld en ervaring vraagt. Tot en met december zijn de jonge rietganzen nog van hun ouders te onderscheiden, daarna zijn ze door de rui al bijna onherkenbaar. Je kunt als waarnemer op de volgende kenmerken letten:
- De vorm en kleur van de dekveerranden: crème en rond bij een jong, wit en rechthoekig bij een adult.
- De schouderveren: rond met crème randjes bij een jong, rechthoekig met witte randjes bij een adult.
- De flankveren: gemarmerd bij een jong, donker met lichte randen bij een adult.
- Kleur op de snavel: dof en vaag begrensd bij jong, contrastrijk bij adult.
- De borstveertjes bij een jonge vogel zijn rond, slap en klein. Bij een adult zijn ze steviger.
Deze winter lijkt het jongenpercentage op ongeveer 14 procent uit te komen, vergelijkbaar met dat van de kolgans. Opmerkelijk is dat beide soorten op de toendra broeden en ongeveer dezelfde jongenpercentages hebben, die relatief laag zijn. Kampen ze met dezelfde problemen op de toendra? En welke zijn dat?
Tekst: Albert de Jong, Sovon Vogelonderzoek Nederland
Foto's: Albert de Jong, Sovon Vogelonderzoek Nederland; Fred Visscher