Nieuwe sprinkhaansoort voor Vlaanderen
Bericht uitgegeven door Saltabel [land] op [publicatiedatum]
De Grote groene sabelsprinkhaan is een van onze grootste sprinkhanen. Sinds kort heeft hij er een klein broertje bij, nu deze zomer ook de Kleine groene sabelsprinkhaan voor het eerst in Vlaanderen opdook. Waarschijnlijk kwam deze nieuwkomer meegelift met vakantiegangers die terugkeerden uit Frankrijk of Duitsland.
De Grote groene sabelsprinkhaan (Tettigonia viridissima) is wellicht onze meest bekende sabelsprinkhaan. De zingende mannetjes verzorgen het achtergrondgeluid op menig zomers tuinfeestje. Minder gekend is echter zijn kleine broertje, de Kleine groene sabelsprinkhaan (Tettigonia cantans). Alhoewel beide soorten voor het ongeoefende oog sterk op elkaar lijken - grote, uniform groene sabelsprinkhanen - zijn ze relatief makkelijk te onderscheiden. De Kleine groene heeft kortere vleugels in vergelijking met die van zijn grote broer (bij deze laatste reiken de voorvleugels tot ver voorbij de achterknie). Daarnaast zorgt het ratelachtige tot zoemende geluid dat door de zingende mannetjes geproduceerd wordt een bijkomend determinatiekenmerk.
Het verspreidingsgebied van de Kleine groene sabelsprinkhaan in Europa strekt zich uit van West-Europa tot voorbij de Oeral, waarbij de soort voorkomt tussen 40° en 60° noorderbreedte. De soort is algemeen ten oosten van de lijn Bremen-Frankfurt. Ten westen van deze regio zijn er enkel geïsoleerde populaties gekend. De Kleine groene sabelsprinkhaan werd in ons land voor het eerst waargenomen in de jaren ’80 en zijn verspreiding bleef beperkt tot het meest zuidelijke gedeelte van Wallonië (de valleigebieden van de Lesse, Lomme, Semois en hun zijbeken). Tot voor kort dus… Eind juli 2012 werd namelijk een zingend mannetje waargenomen in een tuin in Destelbergen. Het schrille geratel vormde een dissonant tussen de zingende Grote groene sabelsprinkhanen. Er kon toen enkel op basis van auditieve waarnemingen geconstateerd worden dat het om een Kleine groene sabelsprinkhaan zou gaan, het dier zelf werd niet gezien. Een maand later werd op ongeveer twee kilometer van de eerste locatie een tweede zingend mannetje aangetroffen dat zich schuilhield in de ruige vegetatie van een droge greppel.
Het ontbreken van waarnemingen elders in Vlaanderen, op één onzekere waarneming in de provincie Limburg na, en het feit dat de soort geen goed vliegvermogen heeft, wijst erop dat deze dieren hier niet op eigen kracht zijn geraakt. Net zoals voor andere minder mobiele soorten, zoals de Zuidelijke boomsprinkhaan, reeds werd geopperd, is het meeliften met terugkerende vakantiegangers één van de meest voor de hand liggende verklaringen. De globaal toegenomen transportbewegingen, die mede verantwoordelijk zijn voor de klimaatsverandering, dragen bij aan veranderingen in lokale fauna en flora. Soorten kunnen immers, al meeliftend, terechtkomen in gebieden die soms ver van hun natuurlijk verspreidingsgebied gelegen zijn. Indien daar de geschikte condities voorhanden zijn, kunnen ze er zich soms ook blijvend vestigen.
Gezien het feit dat deze soort niet kan vliegen en er geen langvleugelige exemplaren gekend zijn, is het wel opmerkelijk dat beide vindplaatsen zo ver uit elkaar liggen. Een grondige inventarisatie van de omgeving zou uitsluitsel kunnen geven of er al dan niet sprake is van een toevalstreffer en of de soort kan standhouden in onze contreien. Als we kijken bij onze noorderburen, dan blijkt dat er sinds de ontdekking van de soort in 1992 een grote populatie van 200-300 individuen standhoudt. Ook na een uitzetting van enkele dieren in Zuid-Friesland, blijkt dat de soort zich er handhaaft. In Nederland worden de sprinkhanen vooral aangetroffen in agrarisch gebied – wegbermen en greppels, en zelfs in maïs- en aardappelakkers, waarbij ze zich meestal schuilhouden in hoge kruidachtige vegetaties. In Midden-Europa komt de soort vooral voor in vrij vochtige biotopen, en meestal hoger in de bergen.
Naar de toekomst toe is verdere opvolging van deze soort in de regio van Heusden-Destelbergen (over meerdere jaren) aangewezen. In eerste instantie om na te kunnen gaan of het hier om een eenmalige waarneming gaat of dat het een over het hoofd geziene populatie betreft. In het laatste geval zou opvolging van de populatie ook inzichten kunnen verschaffen over de habitatkeuze van de soort in ons land, en over haar mogelijke verdere verspreiding.
Tekst: Marjan Speelmans, Frederik Hendrickx (KBIN) en Ward Vercruysse (Saltabel, sprinkhanenwerkgroep van Natuurpunt)
Foto: Ward Vercruysse