Veel hogere biodiversiteit mogelijk bij minder ruig Palmerswaard
De NatuurkalenderBericht uitgegeven door de KNNV Vereniging voor Veldbiologie afdeling Wageningen en omstreken [land] op [publicatiedatum]
De Palmerswaard, de uiterwaard ten zuidwesten van Rhenen, is rijk aan planten en dieren. De KNNV Vereniging voor Veldbiologie ontdekte ondermeer 350 plantensoorten, meer dan 70 mossoorten en 48 soorten broedvogels. De biodiversiteit zou echter nog sterk kunnen toenemen als de verruiging wordt tegengegaan door maaien en begrazing, oude bomen behouden worden en de oevers van kleiputten deels afgevlakt worden. Als in opdracht van Rijkswaterstaat een nevengeul aangelegd moet worden dan moeten er voldoende ondiepe oevers en geïsoleerde waterplasjes overblijven om amfibieën, libellen en zeldzame vissen zoals de kroeskarper en het vetje te behouden. Dit zijn enkele conclusies die te vinden zijn in het inventarisatierapport dat de KNNV woensdag 8 februari aanbiedt aan de rentmeester van het Utrechts Landschap en de wethouder van de gemeente Rhenen.
In 2010 hebben een groot aantal vrijwilligers van de KNNV Vereniging voor Veldbiologie afdeling Wageningen en omstreken op verzoek van het Utrechts Landschap in kaart gebracht welke planten en dieren in de Palmerswaard voorkomen. Er is vooral gekeken naar vaatplanten, mossen, vogels, sprinkhanen, vlinders en libellen. Er zijn ruim vijfhonderd soorten gezien, waarvan een groot aantal bijzondere soorten zoals de ijsvogel, nachtegaal, bever, Duits viltkruid en moerasdikkopmos. In vergelijking met het vroegere landbouwkundig gebruik is de biodiversiteit in de Palmerswaard sterk toegenomen.
Aantal vogelterritoria verviervoudigd
Het aantal broedvogelsoorten is in vergelijking met 1975 met 50 procent toegenomen tot 48 soorten. Het aantal vogelterritoria verviervoudigde zelfs. De top van de 381 territoria werd ingenomen door vogelsoorten die thuishoren in (droge) ruigtes/struwelen en in bosschages, zoals bosrietzanger, grasmus, tjiftjaf en merel. Vogels gebonden aan grasland en open terrein zijn vrijwel verdwenen. De kap van oudere bomen in de uiterwaard voor een betere doorstroming van de rivier en in de tuinen langs de steilrand heeft geleid tot afname van holenbroeders en kraaiachtigen. Opvallend waren de territoria van een ijsvogel en een nachtegaal.
Ondanks de hoge biodiversiteit is de totale soortenrijkdom voor sommige soortgroepen, waaronder de vogels, lager dan in andere natuurontwikkelingsprojecten langs de Nederrijn, zoals de Blauwe Kamer, Amerongse Bovenpolder en de Bovenste polder onder Wageningen. Dat lijkt voor een belangrijk deel verklaard te kunnen worden uit de beperkte omvang van de Palmerswaard. De experts van de KNNV zien echter nog een groot aantal mogelijkheden om het aantal planten- en diersoorten te laten toenemen en geven in het rapport suggesties voor inrichting en beheer.
Verruiging en minder opgaande oude bomen
Een probleem voor veel planten en dieren is de sterke verruiging van het gebied. De nog aanwezige stukjes open grasland zijn relatief rijk aan de meer bijzondere soorten planten en insecten van bloemrijke stroomdalgraslanden. Pioniermossen en vogels die gebonden zijn aan open graslanden komen in het gebied nauwelijks (meer) voor. De soortenrijkdom en de aantrekkelijkheid van het gebied kunnen worden vergroot door toegespitst maai- en begrazingsbeheer. Door het maaien en het verwijderen van opslag van bomen en struiken wordt het gebied toegankelijker en beter behapbaar voor runderen en paarden. Bij de verdere inrichting van de Palmerswaard is het voor holenbroeders en diverse mossen belangrijk om een aantal boskernen met volwassen bomen te sparen.
Nevengeul
Rijkswaterstaat eist dat er in het gebied maatregelen plaatsvinden die voor een betere doorstroming zorgen bij hoog water. Als er gekozen wordt voor de aanleg van een nevengeul dan is het belangrijk dat hij zodanig wordt aangelegd dat voldoende ondiepe oevers en van de nevengeul geïsoleerde plasjes overblijven waar waterplanten, vissen, libellen en amfibieën kunnen overleven.
Tekst: Linus van der Plas, Paula Goudswaard en Arnold van Vliet, KNNV Vereniging voor Veldbiologie, afdeling Wageningen en omstreken
Foto's: Han Runhaar en Paula Goudswaard