Gaffellibel of grote keizerlibel?
De VlinderstichtingBericht uitgegeven door De Vlinderstichting op [publicatiedatum]
Afgelopen tijd zijn er bij De Vlinderstichting foto’s binnengekomen van de grote keizerlibel, waarvan de waarnemer dacht dat het om de gaffellibel ging. Hoewel deze twee soorten ieder uit een andere familie komen, is de vergissing niet geheel onbegrijpelijk.
Als beginnend libellenwaarnemer wordt er vaak gedetermineerd op kleur. Als dan een grote keizerlibel wordt gezien met zo’n mooi felgekleurd groen borststuk is het niet geheel onbegrijpelijk dat deze wordt aangezien voor de gaffellibel. De gaffellibel is een zeer zeldzame soort en leeft in schone beken en rivieren met een zandige bodem en bomen langs de waterkant. Hij is 5 tot 5,5 centimeter groot en komt uit de familie rombouten, die te herkennen is aan de ogen die uit elkaar staan. De gaffellibel zelf is herkenbaar aan de grasgroene kleur van het borststuk en een heldergele kleur op het achterlijf met een zwarte tekening. De gaffellibel vliegt van eind mei tot in september, maar vooral in juli en augustus. Gaffellibellen die nog niet geslachtsrijp zijn, kunnen ver van het water vandaan vliegen om te fourageren en te rusten.
De grote keizerlibel is een algemene soort en komt in heel Nederland in allerlei stilstaande wateren voor. Het is de één na grootste libel, met een lengte van 7 tot 8 centimeter. De grote keizerlibel komt uit de familie glazenmakers, die te herkennen is aan de ogen die elkaar voor een groot deel raken. Het borststuk van de grote keizerlibel is ook groen gekleurd, net als van de gaffellibel en vrijwel ongetekend. De lichte delen op het achterlijf zijn bij het mannetje voornamelijk blauw en bij het vrouwtje lichtblauw tot blauwgroen, in tegenstelling tot het gele achterlijf van de gaffellibel. Op de rug van het achterlijf bevindt zich een brede donkere streep. De keizerlibel is te zien van half mei tot en met eind oktober, met de grootste aantallen van half juni tot eind augustus. Mannetjes patrouilleren langdurig boven water en oever, waarbij ze hun achterlijf op kenmerkende manier licht gebogen houden.
Tekst: Kim Huskens & Kars Veling, De Vlinderstichting