Twee nieuwe soorten voor de wetenschap ontdekt in Knokke
Bericht uitgegeven door de Belgische Strandwerkgroep [land] op [publicatiedatum]
Regelmatig worden nieuwe diersoorten ontdekt, vaak in ontoegankelijk tropisch regenwoud of in de diepzee. Maar nu en dan duiken er ook nieuwe soorten in eigen land op. In Knokke werden de voorbije jaren twee nieuwe soorten voor de wetenschap ontdekt. Deze badstad beschermt haar inwoners tegen woeste zeestormen door herhaaldelijk het strand op te spuiten met grof zand en dat brengt al eens bijzondere vondsten met zich mee.
Het zand voor de opspuitingen is afkomstig van de Buiten Ratel, een zandbank die zich enige kilometers uit de kust bevindt. Een baggerschip zuigt het zand er op en brengt haar lading tot net voor het strand. Daar wordt de inhoud met opgezogen water via een buizensysteem naar het strand gebracht. Het water vloeit terug in zee en het zand blijft liggen. Praktisch alle fauna die op en in de zandbank leefde en mee werd opgezogen, is ten dode opgeschreven. Een aantal dieren sterft niet tijdens het transport maar het grootste deel stikt in de droge zandmassa of komt aan het oppervlak terecht als vogelvoer.
De fauna op de zandbanken is heel verschillend van wat we normaal op het strand vinden. De meest algemene schelpen zijn oude, bruin geworden kokkels die mogelijk al duizenden jaren geleden stierven. De kokkel is een schelp van riviermondingen. Vermoedelijk leefden ze daar na de ijstijd, toen het zeeniveau nog iets lager stond. De lege schelpen die op de zandbank liggen, vormen nu een ideaal leefgebied voor een bijzondere groep mosdiertjes (spotkolonies) die hun leven hebben aangepast aan onstabiele omstandigheden. In die lege schelpholte zijn mosdiertjes uitstekend beschermd en overleven ze het transport van de zandbank naar het strand dan ook meestal zonder noemenswaardige schade.
Mosdiertjes zijn kleiner dan een millimeter. Ze bestaan hoofdzakelijk uit een tentakelkransje (waarmee ze zich van voedsel voorzien), wat ingewanden (voor de vertering) en spiertjes. Ze leven gehecht aan een vaste ondergrond, in dit geval schelpen. Ter bescherming bouwen ze een kalkhuisje dat versierd wordt met stekels of een kraag, om predatoren af te wenden. Mosdiertjes leven in groep, waarbij het ene mosdiertje een kloon is van het andere. Door het woelige zeewater raakt de schelp waarin ze zich hebben gevestigd, snel bedolven of omgedraaid en is de kolonie bijgevolg geen lang leven beschoren. Daarom planten deze mosdiertjes zich snel voort. Al na een paar klonen worden broedkamers gevormd waaruit larven worden losgelaten die dan weer een andere schelp opzoeken om zich te vestigen. Een kolonie wordt meestal niet groter dan een speldenkopje, nog net of net niet met het blote oog zichtbaar.
De meeste soorten mosdiertjes zijn al bekend, maar dergelijke moeilijk bereikbare plaatsen als een zandbank blijven vaak weinig onderzocht. Bij een strandophoging te Knokke werden in 2004 twee nieuwe soorten voor de wetenschap ontdekt: Escharoides bishopi, genoemd naar Bishop (een Engelse specialist in deze kleine kolonies) en Escharella gilsoni, genoemd naar Gustave Gilson (een voormalig directeur van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen die talrijke stalen nam op de zandbanken). Escharoides bishopi (de soort heeft nog geen Nederlandse naam) werd na de ontdekking o.a. ook nog gevonden in Bretagne en op 5 maart 2012 opnieuw op het strand in Knokke na opspuitingen met zand van de Buiten Ratel. Escharella gilsoni werd nog nooit buiten Belgische wateren aangetroffen. Dit is pas de vijfde waarneming ooit van deze soort.
Om nieuwe mosdiersoorten te ontdekken moet je duizenden kokkelschelpen bestuderen én de nodige kennis en geluk hebben maar doorgedreven onderzoek door enthousiaste vorsers kan dus ook in België nieuwe soorten voor de wetenschap opleveren.
Tekst en foto’s: Hans De Blauwe, Belgische strandwerkgroep en medewerker KBIN