Bijzondere Limburgse bosflora kan deels terugkeren
OBN NatuurkennisEeuwenlang gebruikten de inwoners van het Zuid-Limburgse heuvelland de hellingbossen voor het oogsten van brand- en constructiehout. De bossen bestonden uit hakhout dat ongeveer eens in de paar tien jaar werd afgezet, waarna weer nieuwe uitlopers uit de achtergebleven stobben groeiden. Boven het hakhout stond een open bos van dikkere bomen waaruit steeds enkele bomen werden geoogst voor zaaghout. Het kappen gaf veel licht op de bodem, wat zorgde voor bijzondere bosflora. Dit traditionele bosbeheer in de afgelopen eeuw, ook wel middenbosbeheer genoemd, is grotendeels gestopt. Dit heeft ervoor gezorgd dat de bossen donkerder zijn geworden en veel kenmerkende planten verdwenen. Vooral bossen op kalkrijke, ondiepe bodem, waar vroeger veel orchideeën groeiden, zijn sterk in kwaliteit achteruitgegaan.
Herstel is kostbaar
Op sommige plekken, zoals in het Oombos, heeft het herstarten van middenbosbeheer geholpen om de unieke flora te herstellen. Maar dit beheer is erg arbeidsintensief. Daarom is onderzocht of er een minder kostbare methode bestaat om hetzelfde effect te bereiken. In het Eyserbos ,beheerd door Stichting het Limburgs Landschap, en het Wijlrebos, beheerd door Staatsbosbeheer, is ruim tien jaar geleden een proef gestart om te kijken of het beheren van de bossen als ongelijkvormig hooghout een goed alternatief kan zijn. Bij hooghoutbeheer groeien bomen door tot grote hoogte en gebeurt verjonging via zaden of aanplant. Ongelijkvormig hooghout is een alternatieve vorm die meer lijkt op het middenbosbeheer: periodiek wordt de kroonlaag flink uitgedund, maar er blijft wel een ‘reserve’ staan van verschillende leeftijds- en grootteklassen. Deze methode vergt minder frequent ingrijpen.
Monitoring van de proef
Op beide locaties werden drie proefvakken aangelegd, waarbij drie niveaus van lichtinval werden getest: 100 procent kroonsluiting (geen ingreep, ter controle), 55 procent kroonsluiting (matige ingreep) en 35 procent kroonsluiting (sterke ingreep). In 2014 en 2018 werd de proef al geëvalueerd op basis van aanwezige planten, mossen en vlinders. Nu, meer dan tien jaar na de start van de proef, is in opdracht van OBN Natuurkennis onderzoek gedaan naar de bosstructuur, de verjonging en de vegetatie, met een speciale focus op bramen. Ook wilden de beheerders weten of er binnenkort weer ingrepen nodig zijn.
Niet als vroeger
Sterk ingrijpen zorgde voor een explosie van bramen en bosrank en in bossen waar niet werd ingegrepen veranderde de ondergroei nauwelijks. Het matig ingrijpen (55 procent kroondekking) bleek de beste methode. Maar, zo concluderen de onderzoekers, helemaal als vroeger wordt het niet: niet alle plantensoorten uit de typische begroeiing keren met dit beheer terug. Er is minder dynamiek in de lichtinval dan bij het traditionele middenbosbeheer en er zijn langere perioden waarin het kronendak grotendeels gesloten is. Planten die slecht tegen schaduw kunnen, zullen zich daardoor niet kunnen handhaven, maar de schaduwtolerante planten en voorjaarsbloeiers profiteren wel.
Beheeradviezen
In hun rapport doen de onderzoekers enkele aanbevelingen voor het beheer, waaronder het verwijderen van braam en bosrank direct na de kap, om zo verjonging voldoende kans te geven. Op sommige plekken kunnen de nu nog ontbrekende boomsoorten eik en kers geplant worden. Goed gevormde bomen moeten soms vrijgesteld worden als reserve. En als antwoord op de vraag over wanneer ingrijpen weer wenselijk is: dat hangt af van de doelen die de beheerders willen realiseren. Voor behoud van de orchideeënrijke flora zou nu ingegrepen moeten worden. Anders kunnen de beheerders in 2030 weer aan de slag om nieuw licht te laten schijnen op de bijzondere Limburgse bosbodems.
Meer informatie
- Het OBN-rapport is te downloaden op de website van OBN Natuurkennis.
Tekst: OBN Natuurkennis
Foto's: Jan den Ouden (leadfoto: na ingrijpen in de kroonlaag komt de lage vegetatie terug in het Eyserbos, 2017); Rienk Jan Bijlsma