Meer dan 45 jaar bosbeheer: een persoonlijke noot
BosgroepenVan kaalkap naar boomgericht beheer
Jos Truijen liep tijdens de laatste maanden van zijn studie aan de Hogere Bosbouw en Cultuurtechnische School (HBCS) ook nog stage in Zwitserland: “Dat was bij Hans Leibundgut, echt een internationaal beroemde bosbouwingenieur-professor in die tijd. Zijn naam was al genoeg om als stagiair een beurs te kunnen krijgen in Amerika. Leibundgut propageerde toen, in de jaren 70, al het meer op individueel niveau kijken naar bomen. In die tijd was dat een nieuw geluid, omdat kaalkap toen nog heel gewoon was. Hele stukken bos tegelijk werden er gekapt en vervolgens weer aangeplant, puur voor de productie. Er werd weleens meer dan tien hectare tegelijkertijd gekapt. Met dunningen gingen bosbeheerders destijds ook heel systematisch om, terwijl nu veel meer per boom wordt gekeken. Zoals Leibundgut al zei: "De beuk moet je zoeken en de eik moet je wijken. Daarmee bedoelde hij dat je van de eik heel bewust moest afblijven. De beuk kon je wel uitzoeken om te kappen, die groeide toch wel.”
Tegenwoordig is het allemaal kwaliteit
Volgens Jos werd in die tijd vooral veel gewerkt met grove den en douglas en weinig met loofhout. “De houtproductie was echt geënt op die snelgroeiende naaldhoutsoorten. Het ging toen vooral om OSB-platen, om papierhout en om palen. Echt kwaliteitshout was niet zo aan de orde. Terwijl het tegenwoordig juist wel allemaal kwaliteitshout is. Het gaat nu minder om massa en meer om echt mooi hout voor duurzame eindproducten.”
Aan bosbouw was niet veel te verdienen
Na zijn studie in Arnhem ging Jos aan de slag bij Heidemij (nu Arcadis) in Limburg. Daar werkte hij van juni 1978 tot augustus 1988 als projectleider. “We waren er vooral bezig met het aanleggen van stedelijk groen, tennisbanen en voetbalvelden. Aan bosbouw was in die tijd niet veel te verdienen en de concurrentie was enorm groot. Op het gebied van bosbouw maakten we vooral beheerplannen en werkplannen voor Defensie in Limburg en verzorgden de uitvoering daarvan. Zoals in de Weerter- en Budelerbergen. In dat gebied ligt vooral stuifzand en dat moesten we ‘vastleggen’. Daarvoor hebben we toen bossen aangelegd met champignonmest en rioolslib. Tot dat niet meer mocht, omdat er gezegd werd dat die slib vervuild zou zijn.”
De effecten van zure regen tegengaan
In zijn tijd bij Heidemij kwam er landelijk ook enorm veel aandacht voor het fenomeen ‘zure regen’. In de jaren 70 en 80 stonden de kranten er bol van. “Het grote publiek was echt bang dat de bossen massaal zouden sterven door de zure regen. Achteraf is dat best meegevallen, al hebben een aantal bossen het wel zwaar gehad, omdat ze ook op een bodem stonden die eigenlijk niet zo geschikt was voor die bomen. Voor ons was het in ieder geval aanleiding om zo rond 1986 kalk en andere meststoffen uit te strooien in het bos. Het ging daarbij vooral om Dolomietmergel uit Duitsland. En eigenlijk is dat ook wel te vergelijken met het uitstrooien van steenmeel, dat we nu in veel verarmde bossen doen. In die tijd zetten we al een helikopter in. Anderen verspreiden de mergel ook wel met trekkers, maar dan spoot je het te veel tégen de bomen aan en daar moesten werkpaden voor worden gemaakt. Omdat het om een groot gebied ging, zetten wij helikopters in en daar hebben we het NOS-journaal toen nog wel mee gehaald. Ook nu is er vanuit de pers telkens grote belangstelling als we met helikoptervluchten steenmeel uitstrooien. Zure regen is inmiddels een vergeten probleem, maar veel bossen hebben nu nog steeds last van verzuring.”
Aandacht en tegengeluid vanuit de omgeving
Na drie reorganisaties bij Heidemij stapte Jos over naar de Brabantse gemeente Someren. Bij deze gemeente was hij van september 1988 tot januari 2004 sectieleider Groenvoorzieningen. En ook daar werden helikopters ingezet om hele bossen te bemesten. “Someren was toen een van de grootste bos- en natuurbezittende gemeentes van Nederland. Ze hadden er iemand nodig om de bossen weer gezond te maken (motie van de gemeenteraad) en dat werd ik. Toen we de bossen daar ook gingen bemesten met helikopters, belde ik mijn contact bij de NOS weer. Ze kwamen toen inderdaad langs en we waren meteen te zien in het Jeugdjournaal van 5 uur, het Journaal van 6 uur en vervolgens ook nog eens bij alle volgende uitzendingen van die avond. Er was toen heel veel aandacht voor de bossen, in die tijd hoorde je geen tegengeluid. In de jaren 70 en 80 plaatste je wel eens een persbericht in het lokale blaadje, maar er was niemand die vervolgens protesteerde. Pas in mijn laatste jaren in Someren, begin 20e eeuw, ontstonden er wat ‘problemen’. De mensen uit de regio die de bossen van jongs af aan kenden, die wisten wel hoe het werkt in de natuur. Die zien hoe alles groeit en ontwikkelt. Het waren juist de mensen uit de ‘stad’ die niet met natuur om zich heen zijn opgegroeid, die problemen met sommige beheersmaatregelen hebben en dit ook zo uitspreken.”
Meer uitleggen wat we doen
In 2004 kwam Jos bij Bosgroep Zuid Nederland terecht: “Tegenwoordig moeten we meer uitleggen wat we doen en waarom. Er moet op z’n minst een persbericht uit bij grote projecten, maar zelf adviseer ik ook altijd een excursie om ter plaatse echt te laten zien wat we er gaan doen én waarom we dat doen. Zelf heb ik de afgelopen jaren heel veel excursies verzorgd en ik vind dat telkens een mooie kans om te laten zien dat er echt een reden zit achter wat we doen. Dat vind ik het leuke aan ons vak als bos- en natuurbeheerders. We ‘verkopen’ als het ware de toekomst. We zijn nu bezig met nieuwe dingen, die je soms pas over twintig jaar ziet. Het is echt iets met een ontzettend lange adem. Zo heb ik al weleens grote populieren gekapt, die ik 25 jaar daarvoor had geplant. Ik werk nu 46 jaar in het bosbeheer en dat is voor een mens veel, maar 25 jaar is voor een bos maar een korte tijd. En dat vergeten sommige mensen nog wel eens.”
Tekst: interview Jos Truijen door Marrie Hoedelmans, Bosgroepen
Foto's: Marrie Hoedelmans; Jos Truijen