Natuur op de stoep: stoeprandvingermos & korstmosparasieten
Hortus botanicus LeidenOp de stoep kunnen we – naast de steeds bekender wordende stoepplantjes – ook ander leven vinden. Meest aanwezig zijn de mossen (kleine primitieve plantjes, de voorlopers van de huidige vaatplanten) en korstmossen. Het leven op de stoep moet tegen een stootje kunnen, maar wat een soort kan verdragen verschilt per groeiplaats. Zo leven de geleimossen het liefst in de iets vochtigere voegen. Deze bevatten een klein beetje grond en bieden een beetje bescherming tegen de betreding door mensen. De meest stugge soorten, oftewel de echte ‘diehards’, zijn de soorten die op de stoepstenen zelf groeien. De temperaturen worden hier in de zomer het meest extreem, net zoals de droogte en blootstelling aan de zon. Alsnog kan het vrij druk worden op deze bizarre plekken. Het stoeprandvingermos (Physcia caesia) kan hier bijvoorbeeld veel voorkomen.
Grijswitte plakkaten
Stoeprandvingermos groeit zoveel op de stoep dat het zelfs in de Nederlandse naam verwerkt is. Het vormt hierop grijswitte plakkaten. De chemische en antibacteriële stof atranorine zorgt voor deze kleur. Onder gunstige omstandigheden groeien de vingermossen rond uit. Als je niet op de knieën gaat, zou je het kunnen aanzien voor kauwgom (er is zelfs een soort korstmos dat zoveel op kauwgom lijkt dat het kauwgommos (Diploicia canescens) heet). Wanneer je het wél van dichtbij bekijkt, zie je een fijne structuur van witte gemarmerde lobjes die vanuit een middelpunt in een cirkel naar buiten groeien (met een duur woord: concentrisch). De voorkeur voor het leven op steen komt duidelijk naar voren wanneer het voorkomt op bomen. Deze worden dan vaak, maar niet altijd, blootgesteld aan een hoop stof of gruis, bijvoorbeeld naast (onverharde) wegen waardoor vooral de boomvoet maar soms ook de stam zelf de eigenschappen van ‘steen’ aan kan nemen. Op deze manier is de soort dus ook nuttig als een indicator voor bijvoorbeeld neerslaand stof.
Vruchtlichamen
Terug naar de vingermossen op de stoep kan je soms ook vruchtlichamen (‘apotheciën’) aantreffen. Dit zijn zwarte schijfjes met een bleek randje die netjes als kleine pannetjes over het thallus (lichaam van het korstmos) verdeeld zijn. In de schijfjes vormen zich talloze sporen waarmee de soort nieuwe stoepranden kan bevolken. Veel vaker voorkomend zijn sorediën die soralen vormen. De sorediën zijn bij Stoeprandvingermos bolvormige orgaantjes waar een soort poeder vanaf komt (soralen). Dit poeder zijn eigenlijk kleine klonen van de ouder. Ze vallen makkelijk af. Elke korrel kan uitgroeien tot een nieuw exemplaar. Het is zelfs geobserveerd dat soralen die dicht bij elkaar komen te liggen en uitgroeien, met elkaar kunnen fuseren om één nieuw individu te vormen. Tot slot kan de soort ook nog puntvormige orgaantjes aanmaken (pycnidieën genoemd) waar kleine ongeslachtelijke sporen uitkomen.
Algemeen
Met de goede verspreidingstechnieken die het stoeprandvingermos tot zijn beschikking heeft en zijn vermogen om op stoepranden te leven, is deze soort een van de meest algemene korstmossen van Nederland en komt verder over bijna de hele wereld voor. Het stoeprandvingermos lijkt onoverwinnelijk. Er kleeft helaas wel een nadeel aan algemeen voorkomen. Wanneer een soort algemeen voorkomt, betekent dit dat het zelf ook een vast onderdeel van de leefomgeving is, een leefomgeving waar andere soorten weer op kunnen groeien. Zo is er een grote groep aan schimmels die alleen leeft op korstmossen, regelmatig als parasiet, die de gastheer fataal kan worden. Deze schimmels kunnen soms op meerdere, soms op maar één korstmossoort voorkomen. Soms weten ze zelfs een enkel exemplaar van een gastheer op een boom te vinden dat maar enkele vierkante centimeters groot is.
Korstmosparasieten zijn vaak minuscuul, regelmatig zijn ze niet groter dan een stel zwarte puntjes. Onder de microscoop tonen ze een bijzondere diversiteit aan vormen en soorten. In Nederland wordt deze groep steeds beter bestudeerd en neemt de kennis over het voorkomen van soorten steeds toe. De namen lenen zich als erg goede woorden voor het spelletje galgje. Dit komt omdat er alleen wetenschappelijke namen zijn en (nog) geen Nederlandse namen. Algemene parasieten zijn bijvoorbeeld Pronectria oligospora (op bepaalde Punctelia-schildmossen) en Xanthoriicola physciae (op groot dooiermos). Een bijzonder mooie soort is Illosporiopsis christiansenii die vruchtlichamen met de in de natuur zeldzame kleur roze vormt.
Het stoeprandvingermos ontkomt ook niet aan deze bijzondere, specialistische groep. De schimmel Polycoccum pulvinatum leeft vaak op het stoeprandvingermos als gastheer. Het vormt zwellingen met ingezonken zwarte puntjes (de eigenlijke vruchtlichamen) waardoor de gastheer er rommelig uit gaat zien. Onder de microscoop blijkt dat ‘rommel’ eigenlijk fraaie, georganiseerde orgaantjes te vormen waar sporen in gevormd worden. Andere algemene stoepkorstmossen, zoals de muurschotelkorst (Lecanora muralis), hebben vaak ook hun eigen parasieten. Op deze manier ondersteunen stoepkorstmossen ook het voorkomen van andere soorten groepen leven en vormt zo biodiverse stoepgemeenschappen.
De korstmosparasieten worden steeds meer onderzocht in Nederland, maar in de verspreiding van veel soorten is nog veel onbekend. Als u zelf de korstmossen beter onder de loep neemt, dan kan het zomaar zijn dat u deze parasieten ook aantreft, bijvoorbeeld Polycoccum. Als u deze doorgeeft via portalen als Waarneming.nl kunt u met enige moeite zelf bijdragen aan een beter verspreidingsoverzicht van deze bijzondere groep schimmels. Hieronder een microscopische foto van Polycoccum pulvinatum met donkere, tweecellige sporen. Mooi te zien is hoe de sporen samen in een zakje (ascus) gevormd worden.
Meer informatie over korstmossen en korstmosparasieten
- Website BLWG.
- Verspreidingsatlas.nl.
- Artikel Nieuwe soorten korstmosparasieten in Nederland in 2020 en 2021.
- The British Lichen Society (de Britse korstmosvereniging).
Tekst: Harold Timans, Hortus botanicus Leiden
Foto's: Arjan de Groot (leadfoto: stoeprandvingermos); Maarten Langbroek; Harold Timans; Niek Schrier; Henk-Jan van der Kolk