Eerste nachtvorst betekent startschot voor de Dennenslijmkop
Nederlandse Mycologische VerenigingSlijmkoppen
De Dennenslijmkop (Hygrophorus hypothejus, Rode lijst: kwetsbaar) behoort tot de Slijmkoppen, waarvan achttien soorten in Nederland voorkomen. De Dennenslijmkop kent twee variëteiten: de Bruine dennenslijmkop en de Oranje dennenslijmkop. Deze tweede variëteit aureus verschilt door de eigeel- tot oranjekleurige hoed van de typische bruine hoed van de Bruine dennenslijmkop. De Oranje dennenslijmkop is zeer zeldzaam. Van de achttien soorten slijmkoppen staan er vijf op de Rode lijst in de categorie 'Waarschijnlijk uitgestorven' en zes soorten in de categorie 'Ernstig bedreigd'. Hoewel de Dennenslijmkop een kwetsbare soort is, is het wel de meest algemeen voorkomende paddenstoel van de Slijmkoppen. Het ziet er naar uit dat de toekomst er voor de meeste Slijmkoppen niet erg rooskleurig is.
Nachtvorst
De Dennenslijmkop komt voor van half augustus tot begin januari, maar vooral van half oktober tot in november. Door het warmer worden van de seizoenen zal de periodiciteit van de Dennenslijmkop waarschijnlijk ook gaan verschuiven. Meestal komen de eerste exemplaren pas tevoorschijn na de eerste nachtvorst, en dat was het afgelopen weekend het geval. Dennenslijmkoppen komen vooral voor in gemengde bossen en naaldbossen op kalkrijke en voedselarme bodems. Ze vormen ectomycorrhiza’s met jeneverbes, den – vooral met Grove den – en soms met spar. Ze groeien op vochtige tot droge, voedselarme zandgrond met een dunne humuslaag.
Vroeger trad de Dennenslijmkop geregeld massaal op in Duitsland in dennenbossen op zure bodems. Of dat tegenwoordig nog het geval is, valt zeer te betwijfelen gezien de sterke achteruitgang in ons land. Cool & Van der Lek noemden de soort in Het Paddenstoelenboek van 1935 nog vrij algemeen, maar in 1992 werd in ons land al een sterke achteruitgang geconstateerd. De Dennenslijmkop komt vooral voor in de pleistocene regio’s en is daarnaast zeldzaam in de binnenduinen van Hoek van Holland en Bergen.
Tekst: Martijn Oud, Nederlandse Mycologische Vereniging
Foto’s: Piet Brouwer