Experimenteren met begrazing voor meer heidefauna
De VlinderstichtingBegrazing is een van de belangrijkste pijlers in het heidebeheer. Hoe begrazing in ruimte en tijd het beste kan worden gestuurd voor een soortenrijke heidefauna, vormt nog steeds een grote uitdaging voor het beheer. Het gebeurt geregeld dat in een groot heideterrein dat integraal wordt begraasd, juist de zwaar met pijpenstrootje vergraste delen door het vee worden gemeden, terwijl droge ruggen met struikhei voortdurend intensief worden bezocht. Beide extremen kunnen ten koste gaan van de heidefauna, maar de vraag is of, en hoe, dit effectief kan worden bijgestuurd. In een zesjarig beheerexperiment op Brabantse heideterreinen is daarom onderzocht hoe bijsturing van de reguliere begrazing - door ofwel te intensiveren of te extensiveren - doorwerkt op de heidefauna van insecten (vlinders, sprinkhanen, mieren, bijen en zweefvliegen), hagedissen en grondbroedende vogels. Het intensiveren vond plaats op sterk met pijpenstrootje vergraste heide, door drukbegrazing met Kempische heideschapen. Bij het extensiveren werden proefvlakken op overbegraasde plekken (tijdelijk) afgerasterd.
Drukbegrazing zorgde vooral voor een kortere, open vegetatie met een dunne strooisellaag, waarin zich behalve planten van storingsmilieus ook soorten van heischrale vegetatie vestigden. Op afgerasterde stukken groeide struikhei sterk uit en werd de strooisellaag geleidelijk dikker. Deze veranderingen werkten door in de samenstelling van de fauna. Pioniersoorten – zoals hooibeestje, knopsprietje en bruine sprinkhaan – profiteerden van drukbegrazing. Soorten van oude heidestadia – zoals gewone heispanner, heidesabelsprinkhaan en ook levendbarende hagedis – waren juist talrijk bij lage begrazingsintensiteit en verdwenen bij drukbegrazing of profiteerden van afrasteren van de heide. Bij de mieren waren er (nog) geen duidelijk verschillende trends tussen begrazingsvormen, maar wezen de verschuivingen wel in dezelfde richting. Bijen en zweefvliegen foerageerden vooral op bloeiende struikhei en waren dus het talrijkst in de minst vergraste vegetatie. Het aantal bijen daalde sterk bij drukbegrazing. Alleen de grijze zandbij (zie leadfoto) profiteerde van de toegenomen nestelgelegenheid. De effecten op grondbroedende vogels als veldleeuwerik en graspieper werden nagebootst door het uitzetten van kunstnesten. In intensief begraasde delen verdwenen alle nesten door vertrapping of predatie, terwijl in niet- of extensief begraasde delen zestig tot zeventig procent van de nesten overleefden. Bovendien zorgde zwaardere begrazing waarschijnlijk ook voor meer predatie, door het aantrekken van soorten als zwarte kraai, vos en wild zwijn.
Het bevorderen van ruimtelijke variatie is voor de heidefauna cruciaal. Tijdens een workshop met terreinbeheerders werd de overtuiging gedeeld dat lokale sturing van begrazingsintensiteit – inclusief het tijdelijk staken van begrazing – een belangrijk middel kan zijn in de finetuning van het heidebeheer voor de fauna. Daarbij is het van groot belang om scherp in beeld te hebben welke zeldzame soorten er zitten en of verandering in de begrazing de natuurkwaliteit daadwerkelijk zal verbeteren zonder dat kwetsbare soorten verloren gaan.
Meer informatie
- Rapport Optimalisatie van begrazing voor de heidefauna (pdf; 5,6 MB)
Het project werd uitgevoerd met subsidie van de provincie Noord-Brabant, door een samenwerkingsverband van De Vlinderstichting, EIS Kenniscentrum Insecten, Stichting RAVON en Stichting Bargerveen – en met de welwillende medewerking van terreinbeheerders Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en Landgoed De Utrecht.
Tekst: Michiel Wallis de Vries, De Vlinderstichting
Foto’s: Kars Veling (leadfoto: grijze zandbij); Michiel Wallis de Vries, De Vlinderstichting