Meer biodiversiteit in heggen, hagen, houtwallen en singels
OBN NatuurkennisDroge dooradering
Het cultuurlandschap is doorweven met een netwerk van landschapselementen, dat in de regeling Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb) wordt aangeduid als het leefgebied ‘droge dooradering’. Het betreft onder andere elzensingels, houtsingels, houtwallen, heggen en hagen, lanen, hoogstamboomgaarden, (hakhout)bosjes, kaden, dijken en overhoekjes. Kleine geïsoleerde wateren die verspreid in het landschap voorkomen worden ook gerekend tot droge dooradering. Het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer is in het leven geroepen om de leefgebieden van bepaalde doelsoorten te ontwikkelen en in stand te houden. Maar wat betekent dat beheerdoel van doelsoorten in de praktijk? De OBN-brochure zet de kennis over de soorten van de droge dooradering op een rij, en vertaalt die kennis in praktische beheertips.
Vogels, vlinders, en zoogdieren
Verschillende diersoorten stellen verschillende eisen aan hun leefomgeving. In de brochure komen vogels, vlinders en bijen, kleine zoogdieren en reptielen en amfibieën aan bod. Vogels als grasmus, spotvogel, kneu en geelgors geven de voorkeur aan elementen met struweel en weinig of geen bomen. Bosvogels zoals de vink, koolmees, grote lijster, zanglijster, tjiftjaf en gekraagde roodstaart hebben juist een voorkeur voor een goed ontwikkelde boomlaag, met oude bomen met holen voor de holenbroeders. Vlinders en bijen profiteren vooral van een grote variatie aan bloeiende kruiden, struiken en bomen. Voor bijen is het belangrijk dat er ook kale of schaars begroeide stukjes grond in de buurt te vinden zijn. Daar bouwen zij hun nesten. Vleermuizen gebruiken lijnvormige landschapselementen om te foerageren en zich te oriënteren in het landschap. Voor hen is het belangrijk dat er geen grote onderbrekingen in deze landschapselementen zitten.
Algemene spelregels
Om het zoveel mogelijk dieren naar de zin te maken, geldt de algemene spelregel: hoe meer variatie hoe beter. Zorg voor variatie in kruiden, struiken en bomen. Kies wel voor streekeigen soorten, die passen het best in de lokale natuur. De biodiversiteit profiteert het meest van rijk bloeiende en besdragende struiken, met voedsel voor verschillende diersoorten in zomer en winter. Vlinders, bijen en andere insecten die op de bloeiende struiken afkomen vormen weer voedsel voor vogels, amfibieën, reptielen en kleine zoogdieren. Spreid het beheer in ruimte en tijd en creëer ook open stukken met korte vegetatie. Cyclisch beheer zorgt voor een goed leefgebied voor de meeste doelsoorten. Daarnaast is de biodiversiteit is ermee gediend als bomen oud mogen worden.
Download voor meer tips de gratis brochure ‘Ecologie en beheer van droge dooradering’ (pdf; 2,1 MB).
Tekst: Sofia Opfer, Kennisnetwerk OBN
Foto's: Lars van Peij; Mark Zekhuis, Saxifraga