Zeldzame kokerjuffer na 73 jaar weer opgedoken in de Nieuwkoopse Plassen
EIS Kenniscentrum InsectenAnabolia brevipennis is één van de circa 180 uit Nederland bekende schietmotten. Larven van schietmotten staan bekend om hun vernuftig gebouwde kokers en worden daarom ‘kokerjuffer’ genoemd. De volwassen dieren hebben door hun lange behaarde vleugels iets weg van ‘motten’ (nachtvlinders), waar de dieren de naam ‘schietmot’ aan ontlenen. Het design van de kokers is vaak soortspecifiek en kan bestaan uit plantenresten, zandkorrels, slakkenhuisjes of zelf plastic of goud, mocht het toevallig op hun pad komen. Kenmerkend voor Anabolia brevipennis is de unieke, driehoekige ‘Toblerone’-koker van uitgeknipte stukjes blad.
De soort leidt een verborgen bestaan in vochtige en soms periodiek droogvallende kuilen in broekbossen en trilvenen met een redelijke (kwel)waterkwaliteit, ver van open water. Deze levenswijze, in combinatie met het feit dat de dieren (in tegenstelling tot veel andere schietmotten) niet of nauwelijks op licht afkomen, is vermoedelijk één van de redenen waarom de soort zelden wordt waargenomen, ondanks het relatief grote formaat: de kokers kunnen een lengte bereiken van circa drie centimeter. Recent onderzoek in broekbossen in Noord- en Oost-Nederland doet echter vermoeden dat de soort minder zeldzaam is dan lang werd aangenomen.
Desondanks komt de vondst in Nieuwkoop als een verrassing, omdat in het recente verleden meermaals gericht gezocht is naar de soort. Anabolia brevipennis is als typische soort één van de aangewezen doelsoorten voor het Europees beschermde habitattype 'overgangs- en trilvenen'.
De soort is evenmin gevangen binnen een grootschalig onderzoek naar laagveengebieden van het toenmalige Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek begin jaren 1990. Hierbij werden vangtenten in rietlanden en moerasbossen geplaatst om uitsluipende dieren op te vangen. Hoewel Anabolia brevipennis dankzij dit onderzoek in verschillende veengebieden kon worden vastgesteld, werd in het gebied van de Nieuwkoopse Plassen geen enkel exemplaar gevangen.
De huidige vondsten komen van vochtige kuilen aan de rand van een veenmosrietland, grenzend aan een wilgenbroekbos. De mogelijkheid bestaat dat de dieren zich sinds de laatste vangst op 27 september 1947 altijd plaatselijk hebben weten te handhaven, maar herkolonisatie door middel van vliegende dieren kan niet worden uitgesloten. Opvallend is dat de herontdekking is gedaan langs één van de weinige boskernen in het oostelijke plassengebied, dat bekend staat om de hoogste waterkwaliteit binnen het gebied dankzij de betrekkelijke afstand van het inlaatwater (Oude Rijn) en de grote vogelkolonies.
Tekst en foto's: Bram Koese, EIS Kenniscentrum Insecten