Zeldzaam Wit ruitertje onlangs twee keer gevonden in verschillende gebieden
Nederlandse Mycologische VerenigingHet Wit ruitertje (Marasmiellus candidus) is landelijk gezien een zeldzame soort die na 1990 op zeven verschillende vindplaatsen in Nederland gemeld is. De paddenstoel groeit op afgestorven hout (saprotroof) in loofbossen op voedselrijke bodems van klei, leem of löss. Lange tijd was het Wit ruitertje alleen bekend uit Zuid-Limburg (Gronsveld, Eysden). Nadien zijn daar diverse vindplaatsen verspreid over Nederland bijgekomen. Recentelijk is het Wit ruitertje in de Maneswaard bij Opheusden aangetroffen. De Maneswaard is een gebied waar grote waterpartijen konden ontstaan door het afgraven van zand en grind voor de steenfabrieken in de buurt. Een soortgelijk verhaal geldt voor de Duursche Waarden, gelegen aan de IJssel bij Olst, waar het Wit ruitertje onlangs voor de tweede maal is aangetroffen (de eerste keer was in het jaar 2000). Kennelijk vormen dit soort gebieden met vochtige loofbossen, gekenmerkt door afwisselende periodes van drogere en nattere bodemgesteldheid op voedselrijke bodem, een geschikt biotoop voor het Wit ruitertje.
Het Wit ruitertje is net zoals de meeste andere ruitertjes ondergebracht in het geslacht Marasmiellus, dat in Nederland zeven soorten telt en wereldwijd ongeveer 250 soorten omvat. Alleen het Takruitertje (Marasmiellus ramealis) en het Halmruitertje (Marasmiellus vaillantii) zijn in Nederland algemeen. De ruitertjes behoren tot een groep van paddenstoelen die periodes van droogte kunnen verdragen. Veel soorten uit het geslacht Marasmiellus worden dan ook aangetroffen in warmere klimaten. Binnen Europa kent het Wit ruitertje een meer zuidelijke verspreiding. Wellicht dat het zich meer naar het noorden van Europa kan verspreiden onder invloed van klimaatverandering. Wereldwijd gezien wordt het Wit ruitertje vooral gemeld in de Verenigde Staten, Midden-Amerikaanse landen, Zuidoost-Azië, Australië en Nieuw-Zeeland. Opmerkelijk daarbij is dat het Wit ruitertje relatief vaak in kuststreken wordt gevonden.
Het Wit ruitertje heeft een hoedje dat maximaal ongeveer twee centimeter breed is, met wijd uitstaande lamellen die deels vertakken, en een steeltje dat bij het ouder worden donkergrijs tot zwart verkleurt vanuit de steelvoet. Aan de basis zit een harig schijfje. Het Wit ruitertje lijkt wat op het Halmruitertje en het Takruitertje, maar is doorgaans groter en witter. Bij twijfel biedt de microscoop snel uitsluitsel, omdat de sporen veel groter zijn dan die van de andere twee genoemde soorten. Ook de draad- tot flesvormige cheilocystiden (steriele cellen aan de lamelsnede) met zeer lange smalle hals zijn anders dan die van het Halm- en Takruitertje.
Tekst: Jan Knuiman, Nederlandse Mycologische Vereniging
Foto's: Jan Knuiman; Willy Jansen