Vennen in Midden-Brabant: er is weer leven na de dood
Adviseur Water en Natuur, Natuurmonumenten, Onderzoekcentrum B-WAREIn 2015 zijn dertig representatieve vennen uitgebreid onderzocht op de historische ontwikkeling van waterhuishouding en waterchemie, het beheer, de hogere planten, sieralgen en kiezelwieren, broedvogels en macrofauna (onder andere libellen). Doel was om de veranderingen door verzuring en beheermaatregelen in de afgelopen honderd jaar in beeld te brengen en zo goede aanbevelingen voor herstel van de vennen te geven.
Gedeeltelijk herstel
Uit het onderzoek blijkt dat de waterkwaliteit en biodiversiteit in de vennen zich gedeeltelijk hebben hersteld sinds het dieptepunt in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Het water van oorspronkelijk zure vennen is na de sterke verzuring aanzienlijk minder zuur geworden; de pH is opgelopen, sulfaatgehalten zijn teruggelopen naar normale waarden en ook de ammoniumconcentraties zijn sterk gedaald. Dit is allereerst merkbaar aan het herstel van sieralgen en kiezelwieren; veel soorten zijn teruggekeerd en de dominantie van één of enkele zuurtolerante soorten is doorbroken. Dat geldt ook voor de macrofauna, waar onder de libellen het ‘zure viertal’ (watersnuffel, zwarte heidelibel, viervlek en gewone pantserjuffer) plaats heeft moeten maken voor een groot aantal andere soorten. Bij de waterplanten zijn de gouden tijden voor knolrus voorbij en keren soorten als veelstengelige waterbies en moerashertshooi terug.
Dit voorzichtige herstel is het gevolg van de afname van de verzurende zwavel- en stikstofdepositie sinds begin jaren 90 en van herstelmaatregelen, zoals verbetering van de hydrologie en het opschonen van de zwak gebufferde vennen. Het Belversven en het Winkelsven behoren weer tot de soortenrijkste vennen van Nederland.
Er zijn aanwijzingen dat er enige eutrofiëring op gang is gekomen in de zich van verzuring herstellende vennen. Door hogere watertemperaturen en het minder zure water gaat de sterk verzuurde sliblaag sneller afbreken. Dit gaat gepaard met meer zuurstofverbruik, waardoor de bodembewonende macrofauna het moeilijker krijgt. Ook gaan er meer voedingsstoffen naar de waterlaag, wat tot uiting komt in de toename van enkele soorten sieralgen en kiezelwieren, die kenmerkend zijn voor enige voedselverrijking, zoals Eunotia meisteri en Eunotia naegelii. De samenstelling van de vegetatie wijst op een nog altijd verhoogde voedselrijkdom. Met name in het Huisvennengebied zijn broedvogels van iets productievere vennen, zoals fuut en meerkoet, juist achteruitgegaan, vermoedelijk door verminderd voedselaanbod als gevolg van het verdwijnen van meeuwenkolonies.
Wat niet is hersteld
Hoewel de verlanding vanuit oevers en drijftillen lokaal weer op gang komt, zijn de meest veeleisende en zeldzame soorten van complexe verlandingssituaties, zoals schorpioenmossen, lange zonnedauw, slijkzegge, veenbloembies en zeer bijzondere sieralgen niet teruggekeerd. Dit komt mede door achteruitgang van de kwaliteit van het lokale, zure grondwater en toegenomen waterpeilfluctuaties. Door teloorgang van gradiënten in buffering en voedselrijkdom zijn ook verlandingsvegetaties van krabbenscheer, riet en zeggen dramatisch teruggelopen, waardoor soorten als zwarte stern, grote karekiet en snor niet meer voorkomen. Ook de ontwikkeling van onderwatervegetaties in zeer zwak gebufferde vennen, met soorten als grote biesvaren en waterlobelia (isoëtiden) blijft sterk achter.
Wat nog te verbeteren valt
Zijn er nog mogelijkheden om het herstel verder te bevorderen? Of lopen we tegen de grenzen aan die ontwatering, klimaatverandering, het wegvallen van handmatig beheer en bovenal de nog twee- tot viermaal te hoge stikstofdepositie veroorzaken?
In veel hydrologisch geïsoleerde vennen kan voorlopig worden volstaan met niets doen of alleen het verwijderen van wat bomen en struiken en het beperken van aanvoer van voedingsstoffen door ganzen. Mogelijk gaat hier het herstel ‘vanzelf’ verder, maar de meest veeleisende soorten zullen waarschijnlijk niet terugkeren.
In de Huisvennen, de Centrale vennen, het Rietven en het Galgeven valt nog veel te verbeteren. In de Huisvennen kan hoogveenvorming worden gestimuleerd door afdichten van lekkages in de bodem, zodat het water niet te diep wegzakt. In de Centrale vennen kan de gradiënt in buffercapaciteit worden hersteld door verbetering van de waterkwaliteit van het Kolkven en het herstellen van verbindingen tussen de vennen. De habitatvariatie kan worden hersteld door vrijzetten en afvlakken van de oevers. In het Rietven kan de voedselrijke sliblaag worden verwijderd en de voeding met matig voedselrijk, gebufferd oppervlaktewater worden hersteld. Het Galgeven was sterk verzuurd, maar is nu weer gebufferd door inpompen van grondwater. Kan het ven zeer zwak gebufferd blijven zonder inlaat van opgepompt water? Kunnen de onderwaterweides van waterlobelia’s, biesvarens en oeverkruid herontwikkeld worden?
Een uitgebreid verslag van dit onderzoek is hier te vinden. Een samenvatting is gepubliceerd in het themanummer ‘Vennen van Midden-Brabant’ van De Levende Natuur (maart 2018). Het onderzoek werd met subsidie van de Provincie Noord-Brabant uitgevoerd door de Adviseur Water en Natuur, Stichting Semblis, Onderzoekcentrum B-WARE, Eelerwoude, Van Erve Natuuronderzoek, Diatomella en de Sieralgenwerkgroep Nederland.
Meer informatie
Tekst: Herman van Dam, Water en Natuur; Emiel Brouwer, Onderzoekcentrum B-WARE; Bart van Tooren, Natuurmonumenten
Foto’s: David Tempelman (leadfoto: verlanding in Venrode-Midden); Wim Mak
Kaart: Herman van Dam