Slijkgaper, Wenteltrap, Beekmuts en Trapgevel. Alle schelpdieren een naam
Stichting ANEMOONSchelpen en de dieren die ze maken
Pluimdrager, Slijkgaper, Wenteltrap, Zeekat, Noordkromp, Zaagje, Beekmuts, Nonnetje en Trapgevel. Dit zijn namen die horen bij een diergroep die na de insecten en andere geleedpotigen, de meest soortenrijke diergroep op aarde vormt. De Nederlandse groepsnaam van deze groep (Mollusca) is 'weekdieren', hoewel soms ook 'schelpdieren' wordt gebruikt. De naam 'schaaldieren' is pertinent onjuist: deze verwijst naar kreeftachtigen, die als ze groeien verschalen: bij weekdieren groeit de schelp met het dier mee.
Bekend, maar weinig geliefd
Bijna iedereen kent de schelpen van het strand en de slakken uit de tuin, op ons pad, in het bos of in de sloot. Er zijn veel schelpdragende soorten, zoals huisjesslakken en tweekleppigen, maar ook schelploze weekdieren, bijvoorbeeld naaktslakken en inktvissen. Hoewel de schelpen vaak mooi zijn en verzameld worden, vinden veel mensen de bewoners daarvan maar slijmerige, enge en irritante dieren en weten ze er maar bitter weinig over.
On-aaibare en naamloze dieren
De term 'aaibaarheidsfactor' is bij wetenschappers, bewindvoerders, gebiedsbeheerders, natuurbeschermers en actievoerders een begrip. De sympathie en actiebereidheid voor zeehondjes en andere lief en zacht uitziende dieren was altijd groter dan bijvoorbeeld voor wormen, spinnen, pissebedden en slakken. Dat zal wel altijd zo blijven. Toch kwam enkele decennia geleden langzaam maar zeker ook meer bekendheid voor griezelige kruipertjes (naar het Engelse 'creepy crawlies'). De noodzaak van een brede biodiversiteit werd duidelijk en er kwam meer en meer informatie over onze inheemse organismen, hun rol in het ecosysteem, hun zeldzaamheid en kwetsbaarheid en over de voor- en achteruitgang van populaties. Een struikelblok bij de bescherming van onbekende dieren en hun biotopen is echter het ontbreken van een vaste Nederlandse naam.
Oude en nieuwe namen
Vooral naar de vorm van hun schelp kregen sommige weekdiersoorten in de afgelopen eeuwen naast hun wetenschappelijke (Latijnse) naam, ook populaire, Nederlandse namen. Mossel, Oester, Alikruik, Wulk en Kokkel zijn al heel oud, sommige werden al gebruikt in de Middeleeuwen. Andere namen zijn piepjong. Zo werden onlangs namen als Amerikaanse oesterboorder, Quaggamossel en Filipijnse tapijtschelp toegekend aan exoten die zich heel recent in ons land hebben gevestigd.
Nederlandse namen als hulpmiddel
Behalve de al eeuwenoude namen, waarvan de betekenis soms deels verloren is gegaan, zijn ook Oorschelp, Zwaardschede, Stekelslakje en Baardmossel Nederlandse weekdiernamen. Zelfs bij mensen die de namen niet kennen, roepen deze woorden associatief een beeld op van de schelpvorm (oren, zwaarden) of onderdelen (stekels, haren). En wie de soorten in het veld of op een plaatje zag, kan hierdoor hun namen veel makkelijker onthouden dan de ingewikkeld klinkende Latijnse namen. Het helpt wel als je weet wat Latijnse woorden betekenen: de recente naamlijst leert bijvoorbeeld dat barbatus ‘bebaard’ betekent en ensis ‘zwaard’.
Belangrijk?
Soorten hebben al een 'echte', wetenschappelijke naam. Is een Nederlandse naam dan nog belangrijk? Het antwoord is ja. Een bericht over de achteruitgang van de Kleverige poelslak past in iedere krant, hetzelfde bericht over Myxas glutinosa trekt en boeit alleen experts en betrokkenen. Gebleken is dat mede dankzij Nederlandse namen, onze weekdierfauna toegankelijker werd voor een groter publiek en meer betrokken werd bij het natuurbeleid in zee, in zoet water en op het land. Nederlandse namen worden verwerkt in een scala aan hulpmiddelen, zoals websites en apps om waarnemingen vast te leggen en door te geven. Dit maakt waarnemen in het veld makkelijker en leuker. Ook voor jongeren: zij dragen immers later de zorg voor onze natuur.
Nieuwe lijst: nuttig naslagwerk
Een lijst met eenduidige Nederlandse namen gekoppeld aan de wetenschappelijke, biedt veel voordelen. Nu lagere diersoorten ook in wetgeving, beschermingsmaatregelen en richtlijnen verankerd worden en veranderingen in en bedreigingen voor de natuur worden uitgedrukt in de lengte van Rode Lijsten, is het belang van een uniforme lijst alleen maar toegenomen. Niet in het minst voor de overheid, natuurorganisaties en de media.
Cadeau
De eerste Nederlandse naamlijst voor weekdieren stamt uit 1994. De huidige, tweede versie verscheen eind 2015, in de vorm van een 192 pagina's tellend boek, compleet met kleurenfoto's, uitgebreide hoofdstukken over onder andere de historie van schelpenkabinetten uit de Gouden Eeuw en met bij iedere soortnaam informatie over de etymologie (betekenis en herkomst) van zowel de Latijnse als de Nederlandse namen, inclusief de oud-Griekse spelling van verlatiniseerde namen. Het naslagwerk is door de nu tachtigjarige Nederlandse Malacologische Vereniging als jubileumcadeau geschonken aan al haar leden. Andere geïnteresseerden kunnen het boek aanschaffen via Stichting ANEMOON.
Het boek: Bruyne, R.H. de, Perk, F.A., H. Dekker & I. van Lente, 2015. Pluimdragers en Slijkgapers: Nederlandse namen voor onze weekdieren. Herziene systematische naamlijst, met etymologie. Leiden / Lisse (Nederlandse Malacologische Vereniging / Stichting ANEMOON): 192 pp. [ISBN 978-90-815248-3-4].
Weekdieren, hun schelpen en hun namen: door dit fraaie hardcoverboek met daarin de nieuwe naamlijst met etymologie en uitleg, hebben ze nu meer betekenis dan ooit tevoren.
Tekst: Adriaan Gmelig Meyling, Stichting ANEMOON
Foto’s: Adriaan Gmelig Meyling (leadfoto: Kleverige poelslakken (Myxas glutinosa) op Krabbescheer. Deze relatief zeldzame soort uit schoon, helder water dankt haar Nederlandse naam aan het feit dat de mantel over het dunschalige huisje heen ligt, waardoor de dieren een week, kleverig uiterlijk hebben); Bruyne et al. 2015; Sylvia van Leeuwen (Meyling en Van Leeuwen van Stichting ANEMOON en de Nederlandse Malacologische Vereniging)