Zaden en hun verspreiders
FREE NatureBericht uitgegeven door FREE Nature [land] op [publicatiedatum]
Met het aanbreken van de herfst barsten de ruigtes in extensief begraasde natuurgebieden uit hun voegen. De weelderige bloemen raken uitgebloeid en maken plaats voor zaden. En dat is goed nieuws voor alle muizen en zaadetende vogels als putter en groenling. Ook de grazers in die natuurgebieden krijgen er een functie bij. Zij verspreiden de zaden door het hele gebied.
Planten en planteneters zijn in co-evolutie met elkaar ontwikkeld. Planten hebben manieren gevonden om zich te beschermen tegen vraat door herbivoren. Bijvoorbeeld door stekels, gifstoffen, een vieze smaak of door heel groeikrachtig te zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan doornstruiken met hun venijnige stekels, brandnetels met brandharen, giftig jacobskruiskruid en groeikrachtige grassen. Deze wisselwerking tussen plant en planteneter gaat op voor alle herbivoren, van konijn tot wisent, van ree tot rund. De grote grazers zoals konikpaard en hooglanderrund, die jaarrond in natuurgebieden leven in natuurlijk opgebouwde kuddes, doen veel kennis op van planten die wel of juist niet eetbaar zijn, in welk jaargetijde en waar ze groeien. Deze kennis wordt van generatie op generatie doorgegeven en blijft zo in de kudde aanwezig.
Naast dat planten zich beschermen tegen planteneters, maken ze ook gebruik van hun diensten. Bijvoorbeeld door de vacht te gebruiken voor zaadtransport. De zaden zijn dusdanig van vorm dat ze makkelijk in de haren blijven haken, waarbij ze meeliften naar nieuw plekken om zich te vestigen. Hoe groter de planteneter, hoe meer zaden hij kan verspreiden. Een bekend voorbeeld zijn de zaden van klissen, die in de herfst de vacht van grote grazers behangen. Uiteraard heeft dit alleen zin als de zaden er elders weer uit vallen. In het voorjaar zijn de grazers de zaden weer kwijt. Naast de vrij bekende klis zijn er vele andere voorbeelden van zaadtransport. Die vallen alleen minder op, omdat de zaden kleiner zijn. Zo zijn de zaden van wilde peen, gewone agrimonie, veldhondstong, kleefkruid en grote kaardenbol ook ontworpen om in harige dieren te blijven hangen. Zijn deze plantensoorten eenmaal aanwezig in een begraasd natuurgebied, dan breiden ze doorgaans uit. Dankzij de grazers dus.
Tekst en foto's: Esther Linnartz, ARK Natuurontwikkeling