Beleid gewasbeschermingsmiddelen dat gezondheid van mens, plant en dier beschermt
Natuur en Milieu, SoortenNL, Vogelbescherming NederlandDoor alle commotie rondom bestrijdingsmiddelen lijkt het net alsof het een probleem is dat nu pas speelt, maar bestrijdingsmiddelen zijn al controversieel zolang als ze bestaan. We danken het bestaan ervan aan experimenten met chemische oorlogsvoering en een van de meest gebruikte stoffen – glyfosaat – kennen we in militaire zin als 'Agent Orange', wat door het Amerikaanse leger gebruikt werd om tijdens de Vietnamoorlog in korte tijd grote stukken regenwoud kaal te kunnen maken. Sinds dit soort gifstoffen ook landbouwkundig gebruikt worden, zie je een patroon van actieve stoffen en middelen die door instanties worden toegelaten, maar na korte of lange tijd toch weer van de markt gehaald moeten worden, omdat ze duidelijk schadelijk zijn voor de gezondheid van mens, plant en dier. Voorbeelden zijn DDT, Dieldrin, Aldrin, Parathion, Dichloorvos, en recent neonicotinoïden zoals Imidacloprid.
Voorstanders van het gebruik van pesticiden wijzen op de hogere opbrengsten die door de combinatie van bestrijdingsmiddelen en kunstmest mogelijk gemaakt worden. Zij spreken van gewasbeschermingsmiddelen. Gezondheidswetenschappers en natuurbeschermers wijzen op de grote risico’s van werken met gifstoffen en zij zijn eerder geneigd te spreken over landbouwgif of bestrijdingsmiddelen. In het Nederlandse pesticidenbeleid speelt het College voor toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een centrale rol. En die rol ligt onder vuur omdat keer op keer blijkt dat de gezondheid van mens, plant en dier geweld aangedaan wordt. Dat is in strijd met het voorzorgsbeginsel, zo constateerde eerder het Europese Hof en ook de Nederlandse rechtbank.
Aanbeveling 1: meerjarige praktijkgerichte veldexperimenten en monitoring
Het college laat zich bij toelatingen vooral informeren door het onderzoek dat door fabrikanten wordt gedaan. Op die manier zijn ze afhankelijk van het werk dat producenten doen, én van de financiële vergoeding die een producent aan het Ctgb betaalt. Die werkwijze levert belangrijke beperkingen op: fabrikanten testen logischerwijs alleen hun eigen middel, terwijl de gezondheid van mens en milieu door van alles tegelijk beïnvloed wordt. En fabrikanten testen het meest in laboratoria en hier en daar ook in veldexperimenten. Ook dat is logisch, zo kunnen ze de werking van die ene stof immers goed en in gecontroleerde omstandigheden in beeld brengen. Maar één middel in een experimentele setting heeft nauwelijks nog iets te maken met de realiteit. Als de honingbijen in laboratoria bijvoorbeeld nèt niet doodgaan als gevolg van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen, betekent het niet dat wilde bijen, vlinders, zweefvliegen of libellen er geen last van zouden hebben. Honingbijen zijn gevoelig voor gif, maar het zijn ook sterke, opgekweekte landbouwhuisdieren. Bovendien is mortaliteitsonderzoek beperkt; het kan goed dat gifstoffen leiden tot verminderde vruchtbaarheid of andere effecten die niet waarneembaar zijn in laboratoria. Het kan zelfs zo zijn dat effecten pas na een paar generaties zichtbaar worden. Zulke dingen komen in laboratoriumonderzoek niet in beeld, maar zou je wel in uitgebreid, meerjarig veldonderzoek zichtbaar kunnen maken. En dat is dan gelijk de eerste aanbeveling: doe meer, uitgebreid, praktijkgericht veldonderzoek.
Meerjarige veldexperimenten zijn nodig om meerjarige effecten op te sporen. Meerjarige monitoring is daar onlosmakelijk mee verbonden. De combinatie is ideaal – je brengt dan in een veldexperiment de mechanismen in beeld en je volgt die effecten in meerjarige monitoring, zodat je ook de uitgestelde effecten, zoals verminderde vruchtbaarheid, in beeld krijgt. Goede landelijke monitoring van bestuivers is daarbij van groot belang – en dat belang werd ook Kamerbreed erkend in de motie Vestering.
Aanbeveling 2: monitor risico's van mengsels
Een tweede aanbeveling geldt de effecten van cumulatie (stapeling, red.) van verschillende middelen op mens en milieu. Er is feitelijk nog geen begin van een methode om die te bepalen, zoals het Ctgb aangaf tijdens de technische briefing in de Tweede Kamer. Dat is zeer zorgelijk, zeker voor Nederland, waar het gebruik van middelen het hoogste is van Europa en het risico van blootstelling aan verschillende middelen groot is. Uiteraard is het bepalen van risico’s van gebruik van verschillende middelen complex, gezien de grote hoeveelheid middelen en de complexiteit van onze natuur. Het Ctgb zou echter moeten werken aan een stappenplan om de risico’s van de meest voorkomende mengsels op enkele gevoelige soorten in beeld te brengen.
Aanbeveling 3: onafhankelijk bureau voor beoordelen toelatingen
De derde aanbeveling geldt de opdracht van het Ctgb. Een college voor toelatingen gaat toelaten. De praktijk laat zien dat middelen pas weer van de markt genomen worden na interventie van onafhankelijke wetenschappers van buitenaf, en regelmatig onder druk van rechtszaken. De bewijslast is dan omgedraaid en dat is in strijd met het voorzorgsbeginsel.
Opmerkelijk is dat het Ctgb in reactie op onderbouwde kritiek schermt met de analogie met het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Bij het CBR betalen klanten ook voor hun rijbewijs zonder dat het ten koste gaat van de onafhankelijke beoordeling, was daarbij het argument. Dat is een hele gekke redenatie want de veiligheid van de auto wordt getoetst door TNO en het CBR beoordeelt juist theoretische kennis en praktische rijvaardigheid. Maar misschien kan deze foute analogie ons op het rechte pad brengen.
Bij verkeersveiligheid worden de middelen – bijvoorbeeld auto’s – onafhankelijk getoetst door TNO. Die voert allerlei tests uit, bij verschillende vormen van gebruik, in verschillende contexten en simuleert daarbij ook ongelukken. TNO is een zelfstandig bestuursorgaan dat – via het ministerie van Economische Zaken – wordt gefinancierd met publiek geld. Als TNO bestrijdingsmiddelen zou toetsen op effecten op gezondheid voor mens, plant en dier zouden ze zelfstandig onderzoek doen naar neurotoxiciteit (onder andere Parkinson, ALS en Alzheimer) en verschillende routes van blootstelling, zoals bijvoorbeeld via huisstof en verspreiding via bodem/stofdeeltjes door de lucht. Dan krijg je namelijk in beeld hoe de relaties tussen middelen, gebruik en gezondheid precies zitten. Ook zou TNO kijken naar alle wettelijke verplichtingen die we ten aanzien van de opdracht – veiligheid voor mens, plant en dier – zijn aangegaan. Daar vallen dan ook de verplichtingen vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water onder. En de leveringsplicht van de drinkwaterbedrijven.
In het geval van verkeersveiligheid spelen behalve TNO en CBR ook politie en justitie een belangrijke rol en wordt er veel gebruik gemaakt van camera’s, meetapparatuur, innovaties zoals verkeersdrempels en ruimtelijke ingrepen. Beleid waarin de gezondheid van mens, plant en dier écht beschermd wordt, zou een vergelijkbare breedte moeten hebben. Behalve onafhankelijke toetsing van de middelen, de theoretische kennis en de praktische vaardigheden van de gebruiker moet ook het gebruik in de praktijk gecontroleerd worden, waarbij een heel palet aan preventie- en handhavingsstrategieën kan worden ingezet. De vergelijking van Ctgb met het CBR is uiteindelijk zo gek nog niet! We adviseren de Tweede Kamer en het Kabinet om een onafhankelijk 'TNO' voor het beleids- en beoordelingskader voor de toelating van bestrijdingsmiddelen te overwegen bij de totstandkoming van beleid, waarbij de publieke belangen van mens, plant en dier zwaarder wegen dan de verdienmodellen van de fabrikanten. Meerjarige praktijkgerichte veldexperimenten, meerjarige monitoring én een stappenplan om een start te maken met het bepalen van de cumulatieve effecten van verschillende middelen zijn twee belangrijke aanbevelingen voor dit 'TNO in oprichting'.
Tekst: SoortenNL, Natuur en Milieu en Vogelbescherming Nederland
Foto's: Kars Veling, Wikimedia Commons; Hans Dekker, Saxifraga; Tom Heijnen, Saxifraga; Roel Meijer, Saxifraga