Zandoogjes in kleuren en maten
De VlinderstichtingBericht uitgegeven door De Vlinderstichting [land] op [publicatiedatum]
Juni is een echte zandogentijd. Bruin en bont zandoogjes zijn het meest talrijk, maar plaatselijk komen ook oranje zandoogje, koevinkje en hooibeestje tevoorschijn. Het zijn allemaal graslandvlinders, maar ze hebben toch hun eigen optimale leefgebied.
Twee van de genoemde soorten zijn al weer aan hun tweede generatie toe. Bont zandoogje en hooibeestje hebben in april en mei al gevlogen en zich voortgeplant. Door de relatief hoge temperaturen gaat de ontwikkeling snel. Nu komen we de eerste ‘nieuwe’ bont zandoogjes tegen en over een tijdje ook de hooibeestjes.
Het bruin zandoogje heeft een hele langgerekte generatie. De eerste verschenen rond 20 mei en de laatste zullen nog in de loop van september gezien worden. Individuele vlinders leven niet zo lang, een week of twee, maar omdat ze gespreid uitkomen kun je ze maandenlang te zien krijgen. Het oranje zandoogje en koevinkje hebben een vrij korte vliegtijd. Ze verschijnen in de loop van juni en zijn half augustus al vrijwel weer verdwenen. In de loop van juni kun je dus alle vijf genoemde zandoogjes te zien krijgen en dan is het handig als je weet hoe je ze uit elkaar kunt houden.
Het bont zandoogje is onmiskenbaar met zijn donkerbruine grondkleur met verspreide crème vlekken. Deze zit altijd in de buurt van bomen en struiken en ook op open plekjes in verder dicht bos. Het koevinkje is ook niet moeilijk te herkennen, want deze is effen donkerbruin met een hele rij geelomrande oogvlekken, die vooral goed te zien zijn aan de onderzijde, dus als de vlinder dicht zit. Dat is vaak het geval bij koevinkjes, want ze zitten alleen als het koel is wel eens open te zonnen. Het koevinkje kom je vooral tegen op grazige paden en graslandjes in of bij het bos. Hij is in Oost-Nederland een gewone soort en ook plaatselijk in de duinen. De basiskleuren van bruin en oranje zandoogje en hooibeestje zijn vergelijkbaar. Het hooibeestje heeft een voorkeur voor open bloemrijke graslanden en is herkenbaar aan het formaat. Het is een klein vlindertje, ter grootte van een blauwtje en zit altijd met gesloten vleugels, vaak op of vlakbij de grond.
Het oranje zandoogje is een maatje groter en komt qua grootte in de buurt van de koolwitjes. De soort komt voor in twee gescheiden delen van het land, namelijk het zuiden (Zeeland, Noord-Brabant en Limburg) en het noordoosten (zwaartepunt in Drenthe). De bovenzijde, die ze regelmatig laten zien, heeft veel oranje waarbij de donkere geurstreep van het mannetje sterk opvalt. Aan de onderzijde zijn vooral de lichte oogjes en de gevarieerde oranjebruintinten opvallend. Ze hebben altijd twee witte vlekjes in het zwarte oog in de vleugeltop. Het bruin zandoogje, dat in het hele land te vinden is, is de grootste en heeft minder gevarieerde tekening aan de onderzijde. Er zit vrijwel altijd maar één wit vlekje in het donkere oog aan de vleugeltop.
Tekst: Kars Veling, De Vlinderstichting
Foto’s: Kars Veling, Marian Schut & Henri Peters