Evaluatie effectiviteit van het akkervogelbeheer in Groningen
Grauwe Kiekendief - Kenniscentrum AkkervogelsBericht uitgegeven door Werkgroep Grauwe Kiekendief [land] op [publicatiedatum]
Werkgroep Grauwe Kiekendief heeft een grondige analyse uitgevoerd van data die jarenlang over akkervogels zijn verzameld. Op verschillende schaalniveaus, van provincie tot aan akkerrand, is de doelmatigheid van het gevoerde beheer geëvalueerd. De leefgebieden van akkervogels staan sterk onder druk door de intensivering van de landbouw. Door pragmatisch onderzoek worden onderliggende processen blootgelegd en maatregelen ontwikkeld die de akkervogels helpen.
Op 11 maart werd het lijvige rapport ‘Analyse effectiviteit van het akkervogelbeheer in provincie Groningen’ (19,8 MB) aangeboden aan gedeputeerde Staghouwer, tezamen met een advies dat in samenwerking met Landschapsbeheer Groningen en BoerenNatuur is opgesteld. Daarin wordt gesteld dat maatregelen gericht dienen worden ingezet in gebieden waar nog populaties voorkomen. Het rapport vormt de basis voor een vernieuwd akkervogelbeleid dat de provincie in 2014 gaat formuleren.
Naast een beschrijving van het ontstaan van het akkervogelbeleid en van de ontwikkeling van de landbouw in de verschillende akkerregio’s, bestaat de inhoud uit bundeling van onderzoeksresultaten die in de loop der jaren door de medewerkers en vrijwilligers van Werkgroep Grauwe Kiekendief zijn verzameld en uitgewerkt. Tal van typische broedende en overwinterende akkervogels passeren de revue, zoals Veldleeuweriken, Gele kwikstaarten, Grauwe kiekendieven, Velduilen, Ruigpootbuizerds en Patrijzen.
Een groot deel van het rapport is ingeruimd voor de resultaten van vele jaren monitoring van broedvogels in het akkergebied. Sinds 2009 wordt door een groot aantal mensen op gestandaardiseerde wijze geteld volgens de MAS-methode, waar MAS staat voor Meetnet Agrarische Soorten. Provincie Groningen zag in een vroeg stadium in dat monitoring een essentiële poot van het beheer vormt, immers ‘meten is weten’, en investeerde in de ontwikkeling van een systeem van punttellingen dat met relatief geringe inspanning een goed beeld zou geven van akkervogelpopulaties in de hele provincie. De grote hoeveelheid data die dit heeft opgeleverd, wordt in het rapport samengevat als verspreidingskaarten. Statistische analyse van de data laat verbanden zien met gewassen, landschapselementen en natuurbeheermaatregelen; of juist de afwezigheid van dergelijke verbanden. Zo komen Veldleeuweriken duidelijk talrijker voor waar er faunaranden liggen.
Ook in de winter is het voor akkervogels moeilijker geworden doordat er minder voedsel (graan, zaden van akkerkruiden en muizen) is te vinden dan vroeger. Uit tellingen blijkt dat kleine perceeltjes met ‘wintervoedsel’, voornamelijk granen, een grote aantrekkingskracht hebben op zaadeters zoals Groenlingen, Geelgorzen, Vinken en Kepen. Stoppelvelden die na de oogst onbewerkt de winter in gaan zijn schaars, maar trekken veel Veldleeuweriken aan. Er worden steeds meer wintergranen geteeld, die in oktober gezaaid worden en als plantje de winter door gaan, waardoor er ’s winters nauwelijks graankorrels beschikbaar zijn. Beleid gericht op meer stoppelvelden kan dus een bijdrage leveren aan een betere leefomgeving van vogels.
Studies aan Grauwe kiekendieven uitgerust met GPS-loggers hebben laten zien dat deze schaarse vogels meer gebruik maken van gebieden met natuurmaatregelen dan gebieden zonder. Vogelakkers, percelen met stroken van natuurbraak en luzerne, werden intensief gebruikt door Grauwe kiekendieven en andere roofvogels. Dit suggereert dat concentratie van maatregelen in een beperkt aantal grote percelen wellicht doeltreffender is dan het verspreiden van maatregelen over een grotere oppervlakte.
Onderzoek aan Veldleeuweriken heeft aangetoond dat natuurmaatregelen met beleid moeten worden neergelegd. Een faunarand vormt een aantrekkelijke voedselbron voor Veldleeuweriken, maar broeden doen zij bij voorkeur in grasland. Helaas worden Veldleeuweriken in intensief beheerd grasland meestal uitgemaaid voordat de jongen kunnen uitvliegen. Faunaranden moeten daarom niet in de buurt van intensief beheerd grasland liggen.
Het uitvoeren van een dergelijke uitgebreide analyse was mogelijk dankzij onze toegewijde vrijwilligers en studenten die bijdroegen aan het verzamelen van gegevens, dankzij de vele boeren die medewerking verleenden en dankzij de samenwerking met Groenvoederdrogerij BV Oldambt voor het beheer van de Vogelakkers.
Tekst: Popko Wiersma & Oike Vlaanderen, Werkgroep Grauwe Kiekendief
Foto's: Werkgroep Grauwe Kiekendief; Ben Koks
Kaart: Werkgroep Grauwe Kiekendief