Mijnen van Chromatomyia aprilina

Mineervlieg op een winters groen blaadje

25-FEB-2013 - In onze bossen worden de groene blaadjes van de Wilde kamperfoelie stilaan zichtbaar. Die vallen nu goed op in het verder kale bos. Op sommige van die blaadjes kan je in de winter lichtgekleurde patronen zien. Een teken dat het blad bevolkt wordt door een mineervlieg.

Bericht uitgegeven door Ecologische werkgroep Meanderland [land] op [publicatiedatum]

In onze bossen worden de groene blaadjes van de Wilde kamperfoelie zichtbaar. Die vallen nu goed op in het verder kale bos. Op sommige van die blaadjes kan je in de winter lichtgekleurde patronen zien. Een teken dat het blad bevolkt wordt door een mineervlieg. 

Mineervliegen (Agromyzidae) behoren tot de orde van de tweevleugeligen (Diptera) en de onderorde van de vliegen (Brachycera). Hun larven zijn bladmineerders, die gangen graven in de bladlaag, vlak onder de opperhuid. De opperhuid zelf wordt niet aangetast, zodat de larven beschermd blijven. De gevormde gangen worden 'mijnen' genoemd, vandaar de naam mineerders. Mijnen vormen vaak sierlijke patronen en kunnen wit, gelig tot bruinig van kleur zijn. Niet enkel vliegen maken mijnen, maar ook verschillende vlinders (mineermotten), kevers en zaagwespen hebben larven die hun levenscyclus voor een groot deel voltooien in het midden van een blad.

De typische mijnen van Chromatomyia aprilina in een kamperfoelieblad (foto: Paul Wouters & Marianne Horemans)Volwassen mineervliegen worden tussen de 2 en 6,5 mm groot. Van deze familie zijn op wereldschaal ongeveer 3000 soorten bekend. De meeste soorten zijn gespecialiseerd op bepaalde planten en kunnen vaak aan het soort plant en de vorm van de mineergangen worden geïdentificeerd. Die kunnen lijnvormig zijn, cirkelvormig of allerlei patronen hebben.

Ook de verpopping gebeurt in het blad, het bleekgele puparium kan aan de onderzijde van het blad worden gevonden (foto: Paul Wouters & Marianne Horemans)

De mineervlieg in de Wilde kamperfoelie is een algemene soort zonder Nederlandse naam: Chromatomyia aprilina. Dit piepkleine vliegje legt met haar legboor een eitje in het blad. Daaruit komt de larve die zich een weg vreet doorheen het bladweefsel. De uitwerpselen van de larve worden 'frass' genoemd, en zijn herkenbaar als zwarte puntjes in sliertjes aan de zijkanten van de mijnen. Ook de verpopping gebeurt in het blad, en de pop in haar puparium kan aan de onderkant van blaadjes worden gevonden. Een nauwe verwant, Chromatomyia lonicerae heeft geen wintergeneratie, een andere vorm van mijnen en frass, en verpopt in de mijn zelf.

Van Chromatomyia aprilina zijn nog geen foto’s bekend, wel van de verwante Chromatomyia horticola (foto: Milena Brezikova)Door Wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum) te gebruiken, kan Chromatomyia aprilina vroeg op het voorjaar een generatie ontwikkelen. Wilde kamperfoelie is een gekende vroeg groen wordende plant. Hij behoort tot de familie van de Caprifoliaceae. Die dankt zijn naam aan het Latijnse "Caprifolium" dat geitenblad betekent. In de oudheid wisten geiten tijdens de wintermaanden de vroeg opkomende groene blaadjes van de Kamperfoeliestruik goed te vinden.

Op zure en kalkarme bodems kan men in heel België deze rechts windende klimplant aantreffen in bosranden, heggen, broekbossen en op hellingen. En daar dus ook misschien het vliegje, of tenminste de sporen van zijn larven. Want het vliegje zelf wordt heel weinig gezien. Er zijn zelfs nog geen foto's van te vinden: een uitdaging!

 

Tekst: Paul Wouters en Marianne Horemans, Ecologische werkgroep Meanderland & Wouter Vanreusel, Natuurpunt Studie
Foto's: Paul Wouters en Marianne Horemans, Ecologische werkgroep Meanderland & Milena Březíková