Kuifleeuwerik ter dood veroordeeld
Bericht uitgegeven door Natuurpunt Studie [land] op [publicatiedatum]
Zwarte stern broedde voor het laatst in 1984 in Beerse. De laatste eieren van Duinpieper werden gelegd in 1986 in Eksel. Korhoen werd in 1999 nog gezien op het militair domein van Meeuwen-Helchteren, daarna nooit meer. Ortolaan stierf als Vlaamse broedvogel uit in 1998 (broedgeval in Peer). Tapuit liet in 2012 voor het eerst een nuljaar optekenen. Wie wordt de volgende?
Kuifleeuwerik maakt een goeie kans om dit triest rijtje aan te vullen. Midden jaren ’70 broedde de soort in de Kuststreek, de Kempen en waren er nog enkele kleinere kernen in enkele stedelijke of geïndustrialiseerde gebieden. Het Vlaamse broedbestand werd in 1973-1977 geschat op 380 paar. Sindsdien is het Vlaamse broedareaal sterk ingekrompen en nam de populatie aanzienlijk af. Eerst werden de kleinere verspreidingskernen verlaten maar ook in de kerngebieden ging het de soort niet voor de wind. Begin jaren ’90 restten nog 20-25 paar in de Limburgse Kempen, 25-30 paar in de Antwerpse Kempen, 10-15 paar in het Antwerps havengebied en 62-67 paar in de Kuststreek. In 1995-1996 was de Kempense populatie teruggevallen tot amper vijf paar en bleek het Antwerps havengebied volledig verlaten. De populatie aan de Kust leek zich enigszins te stabiliseren tussen 60 en 80 paar.
Maar ook in dit laatste bastion vielen rake klappen: 150 paar midden jaren ’80, 62-67 paar in 1990, 50-60 paar in 2000-2002. Langs de Westkust viel in 2004-2005 het bestand terug tot twaalf, aan de Oostkust was de situatie nog dramatischer met amper zes broedgevallen in 2005. In 2007 stond de stand op zes voor de Westkust en één voor de Oostkust. Die ene aan de Oostkust zong het uit tot 2008. In Nederland ging het nog harder: 5.000 à 10.000 paar in de jaren ’60, 3.000-5.000 paar tussen 1973-1978, 60 tot 80 in 1998-2000, 30 à 40 in 2004 en slechts twee in 2011...
Hoe is het zo ver kunnen komen? De recente achteruitgang wordt in hoofdzaak toegeschreven aan het verdwijnen van geschikt, kwaliteitsvol broedhabitat. Reeds in de jaren ’60 bracht de intensivering van de landbouw de doodsteek toe aan de Kuifleeuwerik die broedde op de zanderige en schrale graanakkertjes in de Kempen. Daarna liep het ook fout met de populaties in de meer verstedelijkte en bebouwde gebieden. Vooral de veranderde stedenbouw werd funest. Bouwwerken werden in ijltempo voltooid en braakliggende, schaars begroeide terreinen kregen nog nauwelijks de kans om zich te ontwikkelen tot een geschikte broedplek. Wooninbreiding en plantsoenaanleg hielpen de soort ook niet echt vooruit. De schaarse resterende ruderale terreinen werden ongeschikt door een te hoge recreatiedruk, vegetatiesuccessie en herbicidengebruik.
Voor Vlaanderen lijkt het doek bijna gevallen. De kleine kwetsbare populatie aan de Westkust houdt het bijna voor bekeken. Klassieke natuurbeheer- en natuurherstelmaatregelen zullen de Kuifleeuwerik wellicht weinig baat brengen. De kansen op habitatherstel zijn niet realistisch. Daarmee zijn de kansen op behoud van de Kuifleeuwerik als broedvogel nagenoeg nul. De populatie is uiteengevallen in enkele, nauwelijks levensvatbare restanten. Bovendien heeft de soort een geringe dispersiecapaciteit. Ook in de rest van West-Europa is de soort sterk achteruit gegaan en raakten populaties versplinterd. Herkolonisatie vanuit deze opdrogende bronnen is dan ook niet te verwachten. De Kust kreeg er vakantieparken, flats en toeristen bij maar verloor de Kuifleeuwerik, het Duinendecreet en alle andere goede intenties ten spijt. Arm Vlaanderen.
Tekst: Dominique Verbelen, Natuurpunt Studie
Foto's: Jean-Pierre Roland, Herman Blockx