Vroegste groentje ooit
De VlinderstichtingBericht uitgegeven door De Vlinderstichting [land] op [publicatiedatum]
Dinsdag 27 maart is er een groentje gezien in de Hatertse Vennen. Dit is de vroegste betrouwbare waarneming ooit. Het groentje is een bewoner van randen van heideterreinen en open bossen die vooral vliegt in mei.
Dinsdag zag Jan Hartog een groentje die voedsel aan het zoeken was op wilgenkatjes. Gelukkig lukte het om het vlindertje op de foto te krijgen. Het vroege groentje is waargenomen in de Hatertse Vennen. Hier zijn ook in 2006, 2007 en 2011 de eerste groentjes van dat jaar gemeld. De soort komt hier veel voor, dus is ook de trefkans op een eersteling hier groot. Er zijn in de archieven van De Vlinderstichting nog twee eerdere data bekend, maar de betrouwbaarheid daarvan is niet vast te stellen. Een waarneming van een vrouwtje op 11 maart 1864 is onwaarschijnlijk omdat mannetjes altijd eerder vliegen. Het gaat hier om een collectie-exemplaar, dus de determinatie is zeker juist, maar wellicht dat het om een waarneming uit mei of juni ging, waarbij de maand vanaf het etiket verkeerd is gedigitaliseerd. Een andere melding betreft 20 maart 1963. Ook deze waarneming levert nogal wat twijfels op, want dit was een buitengewoon strenge winter, die nog tot in maart voortduurde en ook hier zal het waarschijnlijk om een verschrijving gaan.
Als we de eerste data vanaf 2000 bekijken zien we dat er één andere melding uit maart is, namelijk 31 maart 2002. De gemiddelde eerste datum in de jaren vanaf 2000 is 11 april. Het is natuurlijk niet verwonderlijk dat dit jaar de soort vroeg is, want de temperatuur in maart was buitengewoon hoog. Het groentje overwintert als pop en de ontwikkeling naar vlinder gaat met hogere temperaturen sneller. Het groentje is opvallend onopvallend en specialist in het verbergen. De opvallende felgroene kleur, waarvan je denkt dat die de vlinder wel erg zichtbaar zal maken is een prachtige schutkleur als de vlindertjes in het voorjaar op kleine berkjes of andere frisgroene struiken zitten. En dat is precies de plek waar je ze moet zoeken. In kleine struikjes in de overgang van heidevelden naar het bos, of op open plekken in het bos waar bosbes groeit. De rupsen eten onder andere de bloemknoppen van bramen, het jonge blad en de vruchten van sporkehout, de knoppen en de bladeren van heide en bosbes en de groeipunten en de bloemen van een aantal vlinderbloemigen, zoals brem. De vlinders zie je regelmatig nectar drinken uit bijvoorbeeld dopheide, distel of lijsterbes. Die bloeien natuurlijk nog niet, maar blijkbaar wordt ook wilg gebruikt.
Tekst: Kars Veling, De Vlinderstichting
Foto’s: Jan Hartog; Kars Veling