Van Colanoot tot Tepelgal
Bericht uitgegeven door Ecologische werkgroep Meanderland [land] op [publicatiedatum]
Profiteurs kom je overal tegen. Ook in het plantenrijk krijgt vrijwel iedere plant er vroeg of laat één op bezoek. Ze dragen klinkende namen als Russenbrand, Hondsdrafsnoepje of Colanoot. We hebben het hier over de gallen. Maar hoe ontstaan deze gallen eigenlijk en wie veroorzaakt ze? En wat hebben gallen te maken met bankbriefjes?
Gallen heb je in alle maten, vormen en kleuren. Er zijn vele duizenden soorten bekend, maar wellicht is de totale diversiteit nog veel groter. Niet alleen worden gallen gevormd op zowat alle plantensoorten en zelfs op enkele zwammen, ook de galvormers zelf behoren tot veel verschillende dier-, planten- en schimmelgroepen. Zo zijn er galvormers te vinden in de groep van de virussen, bacteriën, schimmels, mijten, luizen, vlooien, vliegen, muggen én bij verschillende wespenfamilies. Om gallen te leren herkennen is een goede plantenkennis vaak noodzakelijk. Galvormers zijn immers gebonden aan een bepaalde waardplant en vaak is het niet zo moeilijk om de identiteit van de galvormer te achterhalen, wanneer je die van de aangetaste plant kent. Gallen kunnen op de meeste plantendelen voorkomen, maar het meeste komen ze voor op de bladeren, stengels en bloemen. Het gebeurt maar zelden dat gallen een echte bedreiging vormen voor de plant.
Gallen worden veroorzaakt als reactie op bepaalde stoffen die afgescheiden worden door de larve van de galvormer of door stoffen die ingebracht worden tijdens het leggen van een eitje. De plant reageert door allerlei rare knobbels, bolletjes, vlaggen en woekeringen aan te maken, in een poging om zich tegen de galvormers te beschermen. En dat is net wat die laatste wil. In de gal zit de larve immers goed beschermd tegen ongunstige weersomstandigheden en zit ze afgeschermd van predatoren. De gallen die gevormd worden hebben vaak een karakteristieke vorm en krijgen namen als Bloemkoolgal, Ananasgal, Aardappelgal of Tepelgal, die meteen vertellen hoe de gal er uitziet.
De gallarven voeden zich meestal met het galweefsel. Planten zijn echter niet altijd even goed verteerbaar. Bepaalde galmuggen en –vliegen voeden zich bijgevolg eerder met een schimmel die de binnenwand van de gal bekleed. Die schimmel haalt zijn voedingsstoffen wel uit de plant en de galmaker slaagt er op een indirecte manier zo wel in om dit plantenmateriaal te verteren. Terwijl de gallarve zich voedt met het galweefsel blijft de gal groeien.
Veel gallen, vooral in de familie van de galwespen, kennen meerdere generaties per jaar. In de herfst, wanneer de bladeren vallen, komen de gallen met de verpopte larve op de grond terecht. Hieruit komen in het midden van de winter extra grote volwassen vrouwtjes tevoorschijn die zich ongeslachtelijk voortplanten. Hun onbevruchte eitjes leggen ze op overwinterende plantendelen en soms zelfs op andere waardplanten. De gallen die hierdoor ontstaan, herbergen de larven van de tweede generatie. In het midden van de zomer komen uit deze gallen zowel vrouwelijke als mannelijke galwespen tevoorschijn, de seksuele generatie. De mannetjes en vrouwtjes van deze generatie paren en de bevruchte eitjes van deze vrouwtjes zorgen voor een nieuwe generatie galappels waardoor de cirkel rond is.
Aangezien gallen vaak stevige omhulsels vormen, kunnen ze lange tijd in de natuur aanwezig blijven. Ze zijn een eigen ecosysteem op zich. Zo zijn gallen de voedselbron voor inquilinen, soorten die eveneens in de gal wonen zonder de galmaker hierbij schade te berokkenen. De stevige gallen kunnen, nadat de oorspronkelijke bewoner de gal verlaten heeft, ingepalmd worden door een ander. Verschillende graafwespen, solitaire bijen en sluipwespen nestelen graag in oude, verlaten gallen. Van co-housing gesproken! Galbewoners hebben zoals vele andere organismen ook hun vijanden. Niet alleen vogels weten de larven in de gallen te vinden, ook bepaalde parasieten kraken het huisje van de galverwekker. Zo zijn sluipwespen geduchte vijanden van galbewoners. De meeste sluipwespen parasiteren op verschillende soorten galvormers, maar worden zelf ook weer geparasiteerd door andere sluipwespen.
Sommige gallen haalden zelfs de geschiedenisboeken. Bepaalde galwespen veroorzaken galappeltjes op eik die een hoog looizuurgehalte produceren, dat dient als bescherming tegen vraat en schimmelinfecties. Deze looistoffen, waaronder tannine, werden uit de plantengallen gewonnen en onder meer aangewend voor het zacht maken van huiden in de leerindustrie. Er bestond een ware Europese handel in gallen voor de leerindustrie rond 1880. Er werden zelfs gallen geïmporteerd uit Azië. De looizuren konden, na menging met ijzersulfaat, ook gebruikt worden als inkten. Bij ons werden hiervoor vooral galappels op eik gebruikt. Tot in het begin van de twintigste eeuw werden sommige gallen zelfs nog voor de druk van bankbiljetten gebruikt.
Tekst: Paul Wouters en Marianne Horemans (Ecologische werkgroep Meanderland) en Jens D’Haeseleer (Natuurpunt Studie)
Foto’s: Paul Wouters en Marianne Horemans (Ecologische werkgroep Meanderland)