In 2020, na negen groeiseizoenen, waren alle boomsoorten nog steeds aanwezig op de proefpercelen. (links) De meest vitale winterlindes bereikten een lengte tot 2,9 meter en er waren ook nog individuele wintereiken en lijsterbessen te vinden. (rechts) De haagbeuken waren veruit het grootst met een lengte tot 3,6 meter.

Verjonging van inheemse boomsoorten onder Amerikaanse vogelkers

Bosgroepen
8-APR-2025 - De verjonging van inheemse boomsoorten komt lastig van de grond, door de aanwezigheid van Amerikaanse vogelkers in dennenbossen op holt-en veldpodzolen op zandgronden. Recent onderzoek laat zien dat die dominantie van vogelkers weleens van voorbijgaande aard zou kunnen zijn.

Om meer inzicht te krijgen in de impact van vogelkers op de verjonging van inheemse boomsoorten, heeft de Technische Universiteit van Dresden een vijfjarig onderzoek uitgevoerd, gevolgd door nog eens vijf jaar monitoring. Het volgende artikel is een verkortte weergave van de Nederlandse samenvatting van het onderzoek. De resultaten ondersteunen de ecosysteemaanpak van het LIFE Resilias-project ondersteunen. Binnen dit project onderzoeken Bosgroep Zuid Nederland en Stichting Bargerveen hoe versterking van de veerkracht van ecosystemen kan helpen bij het terugdringen van invasieve exoten.

Ligging van de onderzoekslocaties Authausener Wald en Rüthnicker Heide, bestaande uit grove dennenbossen op holt- en veldpodzolen met een struik- of tweede boomlaag gedomineerd door vogelkers

Beschikbaarheid van licht

In het onderzoek zijn verschillende, door bosbeheerders makkelijk meetbare parameters voor lichtbeschikbaarheid vergeleken. Onder jonge vogelkers in dennenbos daalt de beschikbaarheid van licht zeer snel. Het minimale beschikbare licht wordt bereikt rond de vijftien jaar en bij een DBH vijf procent (de diameter op borsthoogte van de vijf procent dikste vogelkersen) van vijf centimeter. Dan bereikt gemiddeld slechts een tot twee procent van het daglicht de bosbodem. Zodra deze fase voorbij is, verbeteren de vestigings- en groeiomstandigheden voor inheemse boomsoorten onder de ouder wordende vogelkers. 

Strooisel op de bodem

In het onderzoek is in veldproeven het effect van het strooisel van de vogelkers op de kieming en vroege ontwikkeling van verschillende boomsoorten bestudeerd. Een negatief effect van het vogelkersstrooisel op het overleven en de groei van inheemse bomen is in de veldproeven niét aangetoond. Dat betekent dat inheemse boomsoorten zich kunnen vestigen onder vogelkers, zowel door natuurlijke verjonging als door aanplant. De jaarlijkse aanvoer van nutriëntrijk en gemakkelijk afbreekbaar strooisel onder vogelkers bevordert de ontwikkeling van een actievere humuslaag met een hogere nutriëntenbeschikbaarheid, waardoor aangeplante loofboomsoorten beter bleken te groeien dan onder dennenbossen zonder vogelkers.

Verbetering bosklimaat

Verder blijkt dat het interne bosklimaat in naaldbossen verbetert door de aanwezigheid van vogelkers. Het bladerdak van vogelkers vermindert de temperatuurextremen, houdt de luchtvochtigheid in de bosopstand hoger en vermindert de wind. De groei van schaduwboomsoorten zoals winterlinde, haagbeuk en beuk is op de relatief arme dekzandgronden significant beter onder de vogelkersverjonging dan bij vergelijkbare lichtomstandigheden in dennenbosmonoculturen. Dit kan worden gezien als een gunstig effect van vogelkers, vooral met het oog op droge en hete zomers zoals we die de afgelopen jaren hebben meegemaakt. 

In 2020, na negen groeiseizoenen, waren alle boomsoorten nog steeds aanwezig op de proefpercelen. De meest vitale winterlindes (links) bereikten een lengte tot 2,9 meter en er waren ook nog individuele wintereiken en lijsterbessen te vinden. De haagbeuken waren veruit het grootst met een lengte tot 3,6 meter

Vestigingskansen

Naarmate de vogelkersverjonging ouder wordt, neemt de lichtbeschikbaarheid daaronder toe. Dit creëert vestigingskansen voor andere boom- en struiksoorten, zolang de beschikbare lichthoeveelheid voldoende is voor de groei van een bepaalde soort. Echter, zodra de lichtdoorlatenheid onder de tien procent daalt – het niveau waarop jonge vogelkers succesvol kan doorgroeien – nemen deze kansen af. Kortom: vanaf het moment dat de vogelkers kniehoogte bereikt, wordt de kans groter dat hij de verjonging van andere bomen en struiken gaat domineren. Dit is dan ook het laatste moment om schaduw- en halfschaduwsoorten aan te planten. Tegelijkertijd kunnen op meer open plekken lichtminnende soorten worden geïntroduceerd. Snelgroeiende pioniersoorten zoals ratelpopulier kunnen bij deze lichthoeveelheid de concurrentie met vogelkers aan. 

Voorwaarden voor succes

Als vogelkers onder grove den wordt overgelaten aan natuurlijke veroudering, blijkt het geen belemmering voor de successie van dennenbossen naar gemengd bos. De vogelkers kan dan worden beschouwd als een tijdelijke fase in de bosontwikkeling, op voorwaarde dat de wilddruk in harmonie is met de bosontwikkeling en dat er zaadbomen aanwezig zijn. Zo niet, dan zal wildbescherming noodzakelijk zijn om het verjongings- en groeipotentieel van boomsoorten te realiseren.

Tussen de vogelkersen in de struik- en tweede boomlaag komen vrijwel altijd mengboomsoorten voor. Door deze zaadbomen vrij te stellen, kunnen ze grote, vitale kronen ontwikkelen die een aanzienlijke hoeveelheid zaad produceren. In gebieden waar zaadbomen van inheemse boomsoorten beperkt zijn, biedt de introductie van deze soorten de kans om de verjongingscyclus te doorbreken. Boomsoorten die beter bestand zijn tegen schaduw dan vogelkers kunnen onder de schaduw van de vogelkers worden aangeplant en zo hun vestiging stimuleren.

Oproep vanuit LIFE Resilias

Kent u zelf een goed ontwikkeld habitat (bos, ven, beekdal, grasland) waarin een invasieve exoot aanwezig is, maar niet overheerst? Of bent u zelf bezig met het versterken van een ecosysteem om een exoot onder de duim te krijgen? Dan horen wij graag van u via info@resilias.eu

Meer informatie

Tekst: Tobias Hamm, Staatsforstbetrieb Forstbezirk Neudorf; Lisa Raats; Bart Nyssen, Bosgroep Zuid Nederland.
Beeld: Tobias Hamm