Onze kleinste slakjes worden steeds groter
Stichting ANEMOONDe simpele vraag: 'Wie is ons kleinste landslakje?', heeft een simpel antwoord. Nederlands recordhouder is zonder meer het Dwergpuntje (Punctum pygmaeum). Bij iets meer dan een millimeter is dit minieme huisjesslakje al volwassen.
Minuscule mini-kabouter
De Nederlandse naam geeft drie keer ondubbelzinnig aan dat het hier niet om een reus gaat. Zowel ‘dwerg’ als ‘punt’ als ‘tje’ benadrukken de minimale afmetingen. Hetzelfde geldt voor Punctum en pygmaeum in de wetenschappelijke naam. Andere Nederlandse slakjes, zelfs de Dwerg-korfslak en de Slanke en Plompe dwergslak, worden ondanks hun naam een stuk groter.
Tiny house
Flink doorgegroeide Dwergpuntjes halen maximaal 1,4 millimeter. In zo'n tiny house leeft een compleet dier. Met een kop met oogsteeltjes en een mond met rasptong (radula) om voedsel mee af te schrapen, een kruipvoet met staart en een grijszwart lichaam met ingewanden en voortplantingsorganen. Als je tijdens een excursie aan kinderen een Dwergpuntje door een loep laat zien, dan is het al snel het 'liefste kleine poepie dat ze ooit gezien hebben'. Het huisje is een goudbruin glanzend schijfje met tot 3½ windingen. Die nemen regelmatig in breedte toe en zijn bedekt met zeer fijne, dicht op elkaar staande dwarsribbeltjes. Aan de onderkant vormen de windingen een open 'naveltje'.
Less = more
Het principe 'minder is meer' komt uit de architectuur. Door overbodige elementen te verwijderen zou het concept duidelijker en beter worden. Het principe wordt ook toegepast in de wereld van kunst, design, literatuur, muziek, filosofie en bij duurzaamheid. Ook in de evolutie verdwijnen onnodige dingen. Maar de natuur kent ook het gegeven 'mass ants, less elephants'. Dat gaat over het aantal individuen per oppervlak: hoe kleiner de soort des te meer, hoe groter des te minder. En juist daarin blinkt ons algemeen voorkomende Dwergpuntje uit. De literatuur noemt honderden individuen per vierkante meter. Waarnemers van Stichting ANEMOON komen ook in ons land regelmatig grote aantallen in de strooisellaag tegen.
Alsmaar groter
Dwergpuntjes leven onder andere op takjes en tussen mos maar vooral tussen afgevallen bladeren in de strooisellaag. Ze zijn tweeslachtig en zoeken elkaar voor de paring op, maar kunnen zich ook individueel vermenigvuldigen. Ze leggen weinig, verhoudingsgewijs grote eieren, groeien zeer snel en zijn al binnen enkele maanden volwassen. Bij de meeste huisjesslakken stopt de groei dan op een gegeven moment. Hoogstens wordt de mondrand nog verdikt of uitgebouwd met knobbels, tanden en plooien. Maar opvallend genoeg is dat niet zo bij Dwergpuntjes. Die blijven hun hele verdere leven groeien en aan het huisje doorbouwen tot ze van ouderdom sterven. De maximale leeftijd ligt ongeveer op 200 dagen.
Ultra-actieve grote(re) broer
In 2001 werd voor het eerst in ons land het voorkomen aangetoond van een oorspronkelijk niet-inheems slakje dat nauw verwant is aan het Dwergpuntje. Bij dit Duintolletje (Paralaoma servilis) staan de lamelvormige dwarsribjes een stuk verder uit elkaar. Daartussen liggen fijne spiraallijntjes. Het naveltje is dieper en het huisje wordt een slagje groter (tot maximaal 1,9 millimeter). En ook Duintolletjes blijven hun hele leven groeien en het huisje vergroten. Dat vergroten beperkt zich overigens niet alleen tot het huisje. Sinds de eerste vondst in de duinen bij de Brielse Gatdam is het areaal van deze mini in ons land excessief uitgebreid. Op de verspreidingskaart is de snelle opkomst in vooral de duinen en langs de rivieren te zien (en hierop staan nog niet eens de meest recente vondsten ingetekend).
Herkennen en doorgeven
Onderstaande tekeningen geven de verschillen tussen het Dwergpuntje en het 'nieuwe' broertje duidelijk aan. Let er eens op. En geef waarnemingen door via platforms als Waarneming.nl en Verspreidingsatlas.nl. Vooral van het Duintolletje proberen we de kolonisatie van ons land zo compleet mogelijk te volgen. Dat geldt overigens voor alle niet-inheemse landslakken die zich in ons land hebben gevestigd, zie de Zoekbeeld-special (pdf: 8,8 MB) over niet-inheemse soorten.
Goed kijken
De beste manier om minislakjes te vinden is het zeven van een beetje strooisel. Het Dwergpuntje leeft onder meer in bladafval van populieren langs wegen en in parken. Maar de soort is niet kieskeurig en komt ook voor in grotere bosgebieden, struikgewas, gras, rietvelden en in allerlei duinbiotopen. Ze houden van schaduw. Enige verzuring wordt verdragen. Dat geldt minder voor het Duintolletje, dat je vooral op wat kalkrijkere plekken tegenkomt. Op en tussen duinplantjes, maar ook op takjes, stenen en in strooisel. Beide soorten zijn ook in het najaar te vinden, al zal het dan vaker om lege huisjes gaan. Voor levende dieren moet je goed kijken. Soms denk je écht dat op zo'n takje niets zit. Maar na wat langer staren blijken ze er wel degelijk te zijn, zelfs vlak voor je neus. Dan kijk je toch wel even óp die neus.
Meer informatie
In 2023 bestond Stichting ANEMOON dertig jaar. Bent u ook geïnteresseerd in onze land- en zoetwaterweekdieren? En/of in de intrigerende Nederlandse onderwaternatuur? Mischien wilt u dan wel meehelpen, bijvoorbeeld als waarnemer bij een van de monitoringprojecten. Stuur een mail en kijk op de website.
Tekst: Rykel de Bruyne en Inge van Lente, Stichting ANEMOON
Beeld: Rykel de Bruyne (leadfoto: Dwergpuntje op een vinger); Henny Pen-de Jong; Dick Groenendijk; NDFF Verspreidingsatlas; Rykel de Bruyne; Joop Eikenboom