Er zijn meer nachtvlinders die juist de koude – en zo lijkt het minder aantrekkelijke – winterperiode gebruiken om zich voort te planten. Het kost natuurlijk veel energie om met die lage temperaturen toch actief te kunnen zijn, maar het heeft ook voordelen. In de winter zijn er veel minder natuurlijke vijanden en dat betekent dat ze juist weer minder hoeven te investeren in de bescherming daartegen. U heeft ze vast ook wel eens gezien, want de kleine wintervlinder is een algemene nachtvlinder die op bijna alle plekken met bomen en struiken voorkomt. De mannetjes zitten aan het begin van de avond op de stam van bomen. Ze vallen dan erg op, omdat ze hun vleugels boven hun lijf hebben opgeklapt. Die vleugels zijn licht en reflecteren uitstekend het licht van een zaklantaarn. Je ziet dan van die lichte driehoekjes, als zeiltjes van zeilboten, tegen de stam zitten. Soms wel drie, vijf, vijftien of zelfs honderd bij elkaar.
Op de hogere zandgronden, in het binnenland en in de duinen, zijn ze echt heel talrijk. Maar ook op de klei- en veengebieden kun je ze vinden. Vrouwtjes zijn vleugelloos. Tenminste, de vleugels zijn alleen nog als kleine stompjes te zien. In de loop van duizenden jaren evolutie zijn de vleugels in onbruik geraakt en alleen nog rudimentair aanwezig. Waarschijnlijk is dit ook een aanpassing aan de koude omstandigheden. Vliegen kost heel veel energie, en als je ook kunt voortplanten zonder te vliegen dan zijn die vleugels niet meer nodig. De vrouwtjes hebben maandenlang als pop in de strooisellaag onder de boom gelegen. Zodra ze uit de pop komen, kruipen ze naar boven tegen de stam. Daar komen ze – zo hopen ze – een mannetje tegen en er wordt gepaard. Na de paring zet het vrouwtje haar eitjes af. Zij doet dit vooral in spleten van de bast en op takjes, maar soms ook op allerlei onnatuurlijke ondergronden als muren en schuttingen.
In het voorjaar komen daar de rupsjes uit. De rupsen kunnen na het uitkomen makkelijk een week zonder eten en laten zich verspreiden door de wind. Vervolgens beginnen ze te eten aan het jonge uitlopende blad. De rupsen zijn belangrijk voedsel voor veel vogels, vooral mezen, die dan volop jongen hebben. Kleine wintervlinders zijn tussen half november en half december eigenlijk prima te vinden, als je weet hoe je moet zoeken. Ga maar eens op zoek in een bos of park bij u in de buurt (bedenk wel dat veel gebieden na zonsondergang niet toegankelijk zijn en dat u daar dus toestemming voor moet vragen). Het meest talrijk is de kleine wintervlinder en die zitten er vanaf ongeveer een uurtje na zonsondergang, als het net lekker donker is. Ze hebben hun vleugels vaak boven hun lichaam opgeklapt en vallen dan goed op als je met een zaklantaarn de boom beschijnt. Als je de mannetjes hebt gevonden, is het natuurlijk goed doorzoeken of je wellicht ook een paring of een vleugelloos vrouwtje kunt vinden! Ook de grote wintervlinder kun je tegenkomen, maar de trefkans is daarvan wel wat lager. Ook de vrouwtjes van deze soort hebben geen vleugels.
Iedere week staat een plant, dier of schimmel centraal in De week van … Het is een initiatief van SoortenNL, hét kennisnetwerk voor wilde planten en dieren van Nederland. Een netwerk van organisaties die toegepast onderzoek doen en natuurgegevens verzamelen met hulp van duizenden vrijwilligers voor de bescherming van soorten en hun leefgebieden. Met die gegevens ontwikkelen we kennis over de staat van de natuur en verbeteren we beheer, beleid en betrokkenheid. |
Tekst en foto’s: Kars Veling, De Vlinderstichting en SoortenNL
Kaart: NDFF