Tijd voor Voorjaarspronkridders aangebroken?

Nederlandse Mycologische Vereniging
12-MEI-2023 - Het weer is voor de ontwikkeling van veel soorten paddenstoelen ideaal. Het klinkt misschien wat eigenaardig, maar voor de Voorjaarspronkridder hoef je momenteel niet het vuur uit je sloffen te lopen. Een gewone korte wandeling in een park volstaat om er een aantal tegen te komen. Vooral dit voorjaar troffen we deze mei-paddenstoel op diverse plaatsen aan.

Wat opvalt is dat deze soort geregeld op vaste groeiplaatsen in het voorjaar kan worden gevonden. De Voorjaarspronkridder (Calocybe gambosa) wordt door veel natuurliefhebbers gezocht vanwege zijn eetbaarheid, maar kan dat wel zonder risico?

Uiterlijk

De drie tot tien centimeter brede hoed is in een jong stadium half bolvormig, later uitspreidend en vaak onregelmatig gebogen. Het matte en droge oppervlak vertoont meestal een witte tot roomwitte kleur, maar sommige exemplaren kunnen ook gelig of bruinachtig zijn. De drie tot tien centimeter lange en tot vier centimeter brede wat plompe steel heeft een stevige consistentie en is wit van kleur. De smalle en dicht op elkaar staande lamellen zijn wit. Deze zijn bochtig aangehecht aan de steel of met een tandje op de steel aflopend. Het vlees is dik. De smaak is sterk meelachtig, evenals de geur van het vlees. De melige geur lijkt ook op de geur van komkommer of dennenhout. De sporenprint is wit.

Microscopische kenmerken

De eliptische en gladde sporen vertonen geen jodiumkleurreactie. De afmetingen zijn 4 tot 7 bij 2 tot 3,5 micron. De basidia zijn viersporig (hierop rijpen de sporen), cystidia ontbreken. De septen van de hyfen (schimmeldraden) vertonen gespen (klemverbindingen).

Voorjaarspronkridder

Klompvoet en meizwam

Aanvankelijk werd de Voorjaarspronkridder beschreven als Agaricus gambosus door Elias Magnus Fries in zijn werk Systema mycologicum uit 1821. De naam is afgeleid van een Latijnse term voor 'klompvoet' vanwege zijn omvangrijke steel. De soort werd later door Paul Kummer in 1871 Tricholoma gambosum genoemd, voordat hij in 1962 door Marinus Anton Donk opnieuw werd geclassificeerd als Calocybe gambosa. De geslachtsnaam is afgeleid van de Oudgriekse termen kalos 'mooi' en cubos 'hoofd'. In Duitsland staat hij bekend als Maipilz, omdat de soort vooral in mei vruchtlichamen vormt. In Denemarken wordt hij Vårmousseron genoemd en verschijnt hij in de lente: begin mei. 

Verspreiding

Verspreidingsatlas Voorjaarspronkridder

De Voorjaarspronkridder  komt voor in Azië (Siberië, Korea en Japan), in Noord-Amerika, Noord-Afrika, Noord- en Zuid-Europa en op de Canarische Eilanden. In Nederland komt de Voorjaarspronkridder algemeen voor en de soort staat niet op de Rode Lijst.

Eetbaar, maar toch maar laten staan?

De voorjaarspronkridder is eetbaar en goed te herkennen aan de compacte, lichtgekleurde vruchtlichamen, smalle lamellen, meelgeur en door de vroege verschijning in het jaar. Sommige giftige soorten kunnen behoorlijk op deze soort lijken, vooral als ze jong zijn.

De Giftige vezelkop (Inosperma erubescens), waarvan de vruchtlichamen tegelijkertijd groeien, is de gevaarlijkste dubbelganger van de voorjaarspronkridder. Opvallend is het rood wordende vlees, de radiaal vezelige hoed en de door ouderdom vuilbruine lamellen. Bovendien ruikt het vruchtvlees van jonge vruchtlichamen soms aangenaam fruitig, terwijl oudere exemplaren een onaangename zoetige zaadgeur ontwikkelen.

Ook de warmteminnende en zeldzame Gitftige satijnzwam (Entoloma sinuatum) ruikt bij het snijden naar meel, maar de paddenstoelen ontwikkelen zich pas vanaf augustus. Jonge exemplaren lijken van bovenaf op de voorjaarspronkridder. De lamellen zijn echter niet wit, maar gelig van kleur.

Voorjaarspronkridder

Een andere soort met lichtgekleurde vruchtlichamen, dicht bij elkaar geplaatste lamellen en meelachtige geur is de Blanke pronkridder (Tricholomella constricta), die voorheen ook in het geslacht Calocybe werd geplaatst. De soort is iets kleiner maar wit getint. Deze wordt grijsbruin bij ouder worden en geeft de voorkeur aan nitraatrijke bodems. De sporen zijn groter en wrattenachtig. Vergelijkbaar zijn soorten van het geslacht Leucopaxillus, die meestal groter worden, maar op jonge leeftijd een vergelijkbare groeiwijze vertonen. De Bleke dikhoed (Leucopaxillus albissimus) ruikt nauwelijks naar meel en smaakt onaangenaam. De soort is oneetbaar.

Bovendien kunnen ridderzwammen (Tricholoma) met een melige geur voor verwarring zorgen. Naarmate ze ouder worden, staan de lamellen minder dicht bijeen dan bij de Voorjaarspronkridder. De Witte duifridderzwam (Tricholoma columbetta) heeft een zijdeglanzende of – bij vochtig weer – wat vettige hoed, die vaak erg golvend is. Andere soorten zoals de Witte ridderzwam (Tricholoma album) hebben een onaangename geur.

Tekst en Foto’s: Martijn Oud, Nederlandse Mycologische Vereniging