Laatvlieger

Waar overwinteren laatvliegers?

Zoogdiervereniging
13-APR-2023 - De laatvlieger is een van de meest verspreide vleermuissoorten in Nederland. Toch staat de soort als ‘kwetsbaar’ op de Rode Lijst. Een waarschijnlijke oorzaak van de afname is het verlies van zomerverblijfplaatsen in gebouwen. Denk aan zolders van kerken, dakconstructies en – de favoriet – open spouwmuren. Veel spouwmuren worden geïsoleerd, waardoor verblijfplaatsen in rap tempo verloren gaan.

In tegenstelling tot andere vleermuissoorten worden laatvliegers maar zelden waargenomen in bekende winterverblijfplaatsen zoals bunkers, kelders of mergelgroeven. Het was grotendeels onbekend waar de overwintering plaatsvindt en wat de karakteristieken van deze verblijfplaatsen zijn.

Zenderonderzoek

Om vast te stellen waar laatvliegers overwinteren heeft, in opdracht van de provincie Limburg, in 2020-2021 een zenderonderzoek plaatsgevonden. Hiervoor zijn in september 2020 twintig laatvliegers uit de Sint-Matthiaskerk in Castenray (Noord-Limburg) voorzien van een halsbandzender.

Een laatvlieger met een aangebrachte halsbandzender. Het witte bolletje is de zender, de halsband ligt in de vacht en is daardoor niet zichtbaar. Boven de handschoen is de antenne van de zender te zien

Afgelegde afstanden

Gedurende het onderzoek hebben de laatvliegers gebruik gemaakt van 51 verschillende verblijfplaatsen, allemaal in gebouwen. Het merendeel van deze verblijfplaatsen lag in de dorpen binnen een straal van 5 kilometer rondom Casten­ray. Na het verlaten van de kraamkolonie en vóór het opzoeken van de winterverblijfplaats zijn per individu gemiddeld twee tot drie ‘tussenver­blijfplaatsen’ gebruikt. Mogelijk vervullen die locaties een rol als paarverblijfplaats. De winterverblijfplaatsen bevonden zich op een afstand van gemiddeld 3,9 kilometer van de kraamkolonie, met een maximum van 8,8 kilometer. Veel Europese vleermuissoorten migreren jaarlijks enkele tientallen tot duizenden kilometers om hun winterverblijfplaatsen op te zoeken, maar laatvliegers leggen hiervoor dus relatief kleine afstanden af.

Karakteristieken winterverblijfplaatsen

De meeste winterverblijfplaatsen van laatvliegers bevonden zich in woonhuizen. In bijna alle gevallen (85 procent) betroffen dit vrijstaande of twee-onder-een-kapwoningen. Tachtig procent van de laatvliegers overwinterde in spouwmuren. Meer dan de helft daarvan betrof spouwmuren die niet waren (na)geïsoleerd. De andere spouwmuren waren al tijdens de bouw geïsoleerd met bijvoorbeeld glaswol, waarbij er altijd nog een luchtruimte in de spouw aanwezig was. De resterende twintig procent bevond zich hoogstwaarschijnlijk in de dakconstructie en eenmaal op de kerkzolder. Overwinteraars in na-geïsoleerde spouwmuren zijn niet aangetroffen. Geen van de gezenderde laatvliegers is gelijktijdig met andere gezenderde laatvliegers aangetroffen. Waarschijnlijk overwinteren laatvliegers solitair of in kleine groepjes.

Opvallend was dat de winterverblijfplaats zich vaak bevond op de kopse kant van gebouwen. Daarnaast viel op dat veel van de gebouwen geen open stootvoegen of voor laatvliegers toegankelijke ventilatie-openingen hadden. Waarschijnlijk werden ruimtes onder de overstekende kant­pannen gebruikt als in- en uitvliegopening en werd zo toegang verkregen tot de spouwmuur.

Wanneer laatvliegers in de spouw overwinterden, vond dit in de meeste gevallen plaats op minder dan twee meter hoogte vanaf de grond. De hoogte varieerde van een halve tot zes meter. Van enkele laatvliegers is vastgesteld dat zij zich hadden verplaatst binnen hetzelfde winterverblijf, bijvoorbeeld in de hoogte binnen de spouwmuur. Ook is enkele keren waargenomen dat laatvliegers zich verplaatsten naar een spouwmuur aan een andere gebouwzijde. Waarschijnlijk verplaatsten deze individuen zich tijdens de overwintering om binnen de winterverblijfplaats optimaal gebruik te kunnen maken van thermoregulatie, mede afhankelijk van externe weersomstandigheden en warmtestraling van het gebouw. Dit geeft aan dat winterverblijfplaatsen van laatvliegers uit een relatief grote ruimte dienen te bestaan waarin een temperatuurgradiënt beschikbaar is.

Afhankelijk

Uit dit onderzoek blijkt dat laatvliegers in de winter afhankelijk zijn van spouwmuren. Na-isolatie van woningen op een mo­ment dat laatvliegers in de spouw aanwe­zig zijn leidt onherroepelijk tot slachtof­fers omdat de dieren worden ingesloten. In de winter is dit risico nog groter omdat de laatvliegers in winterslaap zijn en niet snel kunnen reageren. Daarnaast leidt na-isolatie, door het opvullen van spouwmuren, ook tot een verlies aan (potentiële) verblijfplaatsen.

Bij een beschermde soort als de laatvlieger is het vanuit de Wet natuurbescherming verplicht om negatieve effecten te voorkomen of te compenseren. Het vaststellen van overwinterende laatvliegers blijkt nagenoeg onmogelijk.

Vleermuiskasten niet geschikt

Ter mitigatie of compensatie van (winter)verblijf­plaatsen van vleermuizen worden momenteel vaak vleermuis­kasten toegepast. Deze zijn voor laatvliegers niet geschikt. Open, toegankelijke spouwmuren met een groot volume bij voorkeur rond kopgevels blijken belangrijke overwinteringsplaatsen te zijn voor laatvliegers. Behoud van dergelijke open spouwmuren is cruciaal voor het behoud van de laatvlieger in ons land. Nader technisch-bouwkundig en ecologisch onder­zoek is noodzakelijk om verduurzaming van wonin­gen in de toekomst mogelijk te maken in combinatie met de eisen die laatvliegers stellen aan hun (winter)verblijf­plaatsen.

Meer informatie

Tekst: Paul van Hoof & Joris Verhees, Bureau Natuurbalans. Met medewerking van de Zoogdiervereniging; Jan Jeucken, Stichting De Laatvlieger; Pim Lemmers & Gert Hoogerwerf, Bureau Natuurbalans; Thijs Molenaar, Regelink; René Janssen, Bionet Natuuronderzoek
Foto’s: Paul van Hoof (leadfoto: laatvlieger); Joris Verhees