Libellen in de kou
De VlinderstichtingDe afgelopen elf jaar is hier in Duitsland onderzoek naar gedaan. Libellen hebben een hoge lichaamstemperatuur nodig om actief te zijn. Hierbij is de temperatuur van de vliegspieren het belangrijkst. Bruinrode heidelibellen hebben een temperatuur van ongeveer 15 graden nodig om te kunnen vliegen, maar idealiter hebben ze een temperatuur van 30 graden of hoger. Ze kunnen zich opwarmen door spieractiviteit of zonnewarmte gebruiken. Opwarmen met spierkracht kost veel energie en dat zullen ze dan ook alleen doen als het nodig is. Bruinrode heidelibellen overnachten in bomen en komen als het zonnig is naar beneden om te zonnen, te jagen en voort te planten. Hierbij reageren ze heel snel op het doorbreken van de zon. Ze gebruiken spieractiviteit om op te warmen en naar een zonplek te vliegen. Een zonplek is bij voorkeur iets met een lichte ondergrond zoals droog, dood hout of berkenstammen; deze reflecteren de zonnewarmte en warmen zelf ook snel op.
De heidelibellen gaan dicht tegen het hout zitten met hun vleugels iets naar beneden waardoor ze als een tentje de wind van hun borststuk houden. Op deze manier kunnen ze opwarmen tot ongeveer 35 graden, zelfs als de luchttemperatuur maar 10 graden is. Eenmaal opgewarmd kunnen ze een paar minuten jagen, paren of eieren leggen om daarna weer op te warmen. Als er veel zon is en weinig wind kunnen bruinrode heidelibellen actief zijn als de lucht maar 4 graden is. Zon en weinig wind zijn belangrijker dan de luchttemperatuur, maar er moet wel een goede zonplek zijn. Iets vergelijkbaars geldt trouwens voor de dagvlinders. Ook voor hen is de aanwezigheid van zon belangrijker dan de luchttemperatuur. Ze gebruiken hun vleugels als zonnecollector en kunnen zo, binnen een halve minuut, hun ideale vliegtemperatuur van zo’n 30 graden krijgen.
Meer informatie
Tekst: Roy van Grunsven, De Vlinderstichting
Foto’s: Kars Veling