Natuur op de stoep: parapluutjesmos
Hortus botanicus LeidenIn de Hortus botanicus Leiden staat parapluutjesmos (Marchantia polymorpha) onder meer in de schaduw van het gebouw aan de zuidkant van de Clusiustuin. Daar vormt het een dichte deken van groene, leerachtige stroken op kale plekken tussen de vaste planten. Maar het groeit ook tussen de klinkertjes langs de muur van de Von Sieboldtuin, in de schaduw van de bomen. Onderzoek uit 2015 suggereerde dat ons parapluutjesmos het resultaat is van een kruising. Als dat klopt, dan is het een voorbeeld van een kruising die veel meer concurrentievermogen heeft dan de soorten waar ze van afstamt.
Schoolvoorbeeld
Parapluutjesmos is het schoolvoorbeeld van een levermos. De plantjes bestaan uit leerachtige groene stroken die plat op de grond zijn uitgespreid. Ze lijken er wel aan vast gelijmd te zitten. In werkelijkheid zitten er aan de onderkant allemaal draadjes. Het resultaat is wel dat het voor andere planten bijna onmogelijk is om te kiemen. Wil je het weg hebben, dan is de makkelijkste manier om het bovenste laagje van de grond af te steken en weg te gooien. Op de middellijn van de stroken lijkt een stippellijn te staan. Dat is een onderbroken rij cellen met holtes die met vocht zijn gevuld, en daardoor een donkerder groene kleur hebben. Vaak staan op de groene stroken kleine spatbekertjes met een schuin naar buiten gebogen, doorzichtige rand. Op de bodem van die bekertjes zitten kleine, groene korreltjes. Als er een druppel water in een bekertje valt, dan spat het water alle kanten op en neemt de broedkorreltjes mee. Die groeien dan op een andere plaats weer uit tot een nieuwe plant.
Parapluutjesmos (links) en halvemaantjesmos (rechts) hebben andere spatbekertjes (Bron: Laura van der Pluijm)
Bijna hetzelfde
Er zijn ook een paar andere levermossen die er op het eerste gezicht bijna hetzelfde uitzien. In het mossenvak in de hortus groeit op de klei het halvemaantjesmos (Lunularia cruciata). In plaats van de komvormige bekertjes van het parapluutjesmos heeft deze soort spatbekers die bestaan uit een half cirkelvormig randje met aan de voet daarvan de broedkorreltjes.
In de vroege zomer – in juni en juli – heeft het parapluutjesmos heel karakteristieke, rechtopstaande uitsteeksels in twee verschillende uitvoeringen. Platte, ronde uitsteeksels met een geschulpte rand, op een korte steel dragen de mannelijke voortplantingsorgaantjes. De parasolletjes met vingervormige uitsteeksels op langere stelen bevatten de vrouwelijke voortplantingsorgaantjes. De mannelijke voortplantingscellen moeten naar de vrouwelijke voortplantingsorgaantjes toe zwemmen. Daarvoor moet de plant nat zijn, van regendruppels of dauw. Uit de bevruchting ontstaan sporendragers, die onder de vingervormige uitsteeksels hangen. De sporen kunnen op de wind veel verder wegkomen dan de broedkorreltjes. Bovendien wijken ze genetisch af van de ouders, terwijl de broedkorreltjes hetzelfde zijn. Daardoor zouden planten die groeien uit sporen beter aangepast kunnen zijn aan nieuwe omstandigheden.
Ondersoorten
Er zijn drie ondersoorten van het parapluutjesmos. Beemdparapluutjesmos (Marchantia polymorpha subsp. polymorpha) is het fijnst gebouwd. Het is felgroen met een donkere doorlopende middenstreep en gaafrandige schubjes op de onderkant, en groeit bij voorkeur aan de rand van stroompjes. Marchantia polymorpha subsp. montivagans is veel grover, gelig-groen van kleur zonder donkere middenstreep, en met ingesneden schubjes. Het groeit op rotsen; misschien is bergparapluutjesmos een goede naam. De kenmerken van straatparapluutjesmos (Marchantia polymorpha subsp. ruderalis) zitten daar middentussenin, met een onderbroken middenstreep en schubjes met fijne tandjes. Deze ondersoort groeit in de verstoorde omstandigheden waar wij parapluutjesmos van kennen: als onkruid in tuinen en tussen de bestrating. Een Japans onderzoek uit 2015 suggereerde dat ons straatparapluutjesmos (subsp. ruderalis) wellicht een enkelvoudige kruising is tussen de beide andere ondersoorten. Heel krachtige soorten zijn wel vaker het resultaat van een kruising, bijvoorbeeld witte klaver. We noemen dat een nothospecies. Recent onderzoek haalt deze hypothese onderuit. Er zou sprake zijn van introgressie: herhaalde kruisingen en terugkruisingen tussen de drie ondersoorten. Voor wie er meer over wil weten, zie de artikelen Marchantia polymorpha: Taxonomy, Phylogeny and Morphology of a Model System en Evolutionary History of the Marchantia polymorpha Complex.
Gaat deze puzzel u te ver, dan is gewoon genieten van de stoepplantjes, korstmossen en mossen die u in eigen buurt tegenkomt natuurlijk ook prima. Geef stoepplantjes door voor het onderzoek!
Tekst: Ronald Flipphi, Hortus botanicus Leiden
Foto's: Isana Chiba, Wikimedia Commons (leadfoto: parapluutjesmos); Ronald Flipphi
Tekeningen: Laura van der Pluijm